Christen Gemeenten van God

[245]

 

 

 

De Hervorming van Josia

[245]

(Uitgave 1.0)

De Hervorming onder koning Josia heeft een aantal opmerkelijke zaken, die nu belangrijk zijn voor ons begrip als Christenen voor vandaag.

 

 

Christian Churches of God

P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA

E-mail: secretary@ccg.org

 

(Copyright ã 1998, Wade Cox)

Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt, zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn. Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden.

Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina:

http://www.logon.org en http://www.ccg.org and http://www.ccg.org

 

De Hervorming van Josia [245]

In het artikel van de Reiniging van de Tempel hebben wij de praktijk van Reiniging en Hervorming bestudeerd onder een aantal verschillende heersers. Het artikel behandelde ook het belang van het herstel van de schepping, die begint met de eerste dag van de eerste maand en de plotselinge activiteit van God hierin. Tussen de Hervorming onder Hizkia en de Hervorming onder Ezra was er een belangrijk Hervorming onder Josia, die de laatste was van de Tempel van Salomo.

Na de Hervorming van Hizkia, verviel de natie binnen een paar decennia weer tot afgoderij onder Assyrische heerschappij. Assyrië was gewaarschuwd door Jona, en Nineve was gespaard door hun berouw. Zij vielen echter terug in de culten van Istar en zonaanbidding en Israël en Juda volgden hen daarin. Het grootste deel van Israël was door de Assyriërs in ballingschap weggevoerd.

Jerobeam had als koning van Israël een vorm van aanbidding ingevoerd, die overeenkomstig was met die van God, maar hij had in die ordening de aanbidding van twee Gouden Kalveren geplaatst, die deel waren van de aloude Babylonische verering van de Maangod Sin (zie het artikel Het gouden kalf [222]).

Hij had ook een feest ingevoerd op de achtste maand, zoals wij gezien hebben in het artikel Jerobeam en de Hillel kalender [191] (zie het artikel Golgotha: de Schedelplaats [217]).

1Koningen 12:32-33 32 Ook voerde Jerobeam een feest in voor de achtste maand, voor de vijftiende dag dier maand, overeenkomstig het feest in Juda, en hij besteeg het altaar. Zo deed hij te Betel en offerde aan de kalveren die hij gemaakt had. Daarbij liet hij telkens de priesters der hoogten, die hij aangesteld had, in Betel optreden. 33 Toen hij het altaar bestegen had, dat hij te Betel gemaakt had (op de vijftiende dag in de achtste maand, in de maand die hij eigener beweging had uitgekozen om voor de Israëlieten een feest in te stellen) toen hij dan het altaar bestegen had om het offer te ontsteken, (NBG)

Tijdens deze afval en valse vorm van religie die Jerobeam ingevoerd had, deed God een profeet opstaan om deze afval aan de kaak te stellen.. God doet niets zonder Zijn volk te waarschuwen door middel van zijn dienstknechten de profeten, voordat Hij besluit tot handelen.

1Koningen 13:1-6 1 zie, daar kwam een man Gods door het woord des HEREN uit Juda te Betel, terwijl Jerobeam op het altaar stond om het offer te ontsteken. 2 Deze nu predikte tegen het altaar door het woord des HEREN, en zeide: Altaar, altaar, zo zegt de HERE: zie, een zoon zal aan Davids huis geboren worden met name Josia; en hij zal op u de priesters der hoogten slachten, die offers op u ontsteken, en mensenbeenderen zal men op u verbranden. 3 Ook kondigde hij op die dag een wonderteken aan en zeide: Dit is het wonderteken ten bewijze, dat de HERE gesproken heeft: zie, het altaar zal scheuren, zodat de as die erop ligt, uitgestort wordt. 4 Zodra de koning het woord hoorde, dat de man Gods tegen het altaar te Betel gepredikt had, strekte Jerobeam van het altaar af zijn hand uit en zeide: Grijpt hem. Maar de hand die hij tegen hem uitgestrekt had, verstijfde, zodat hij haar niet weer tot zich kon trekken. 5 Ook scheurde het altaar, zodat de as werd afgestort van het altaar, als het wonderteken dat de man Gods door het woord des HEREN aangekondigd had. 6 Toen nam de koning het woord en zeide tot de man Gods: Zoek toch de gunst van de HERE, uw God, en bid voor mij, opdat mijn hand weer teruggetrokken kan worden. En de man Gods zocht de gunst des HEREN, en de hand des konings kon weer teruggetrokken worden, en werd gelijk tevoren. (NBG)

Op gelijke wijze zijn de profeten zelf onderworpen aan de opdracht van God om niet af te wijken, noch naar links noch naar rechts van hetgeen hen opgedragen is. Deze profeet was in het bijzonder verteld wat hij moest doen zoals wij kunnen lezen vanaf vers 9.

1Koningen 13:7-10 7 Toen sprak de koning tot de man Gods: Kom toch met mij naar huis en verkwik u, dan wil ik u een geschenk geven. 8 Doch de man Gods zeide tot de koning: Al gaaft gij mij de helft van uw huis, ik zou niet met u binnengaan, noch brood eten, noch water drinken aan deze plaats, 9 want zo is mij geboden door het woord des HEREN: Eet er geen brood, en drink er geen water, en keer niet terug langs de weg die gij gekomen zijt. 10 Toen sloeg hij een andere weg in, en keerde niet terug langs de weg, waarlangs hij te Betel gekomen was. (NBG)

Wanneer een profeet een opdracht van God heeft, moet hij gehoorzamen, zelfs wanneer een andere profeet hem vertelt, dat hij tegengestelde opdrachten van de Here heeft gekregen. In dit geval werd de profeet het slachtoffer van een van zijn medeprofeten.

1Koningen 13:13-32 13 Toen zeide hij tot zijn zonen: Zadelt mij de ezel. Zij zadelden hem de ezel hij besteeg die, 14 ging de man Gods achterna, en trof hem aan, zittende onder een terebint, en hij vroeg hem: Zijt gij de man Gods, die uit Juda gekomen is? En hij antwoordde: Ja. 15 Voorts zeide hij tot hem: Ga met mij naar huis en eet brood. 16 Doch hij zeide: Ik mag niet met u terugkeren noch met u binnengaan, en ik zal met u geen brood eten en geen water drinken aan deze plaats, 17 want ik heb door het woord des HEREN deze opdracht: eet geen brood en drink er geen water; en ga niet terug langs de weg, waarlangs gij gekomen zijt. 18 Toen zeide hij tot hem: Ook ik ben een profeet evenals gij, en een engel heeft tot mij gesproken door het woord des HEREN: laat hem met u terugkeren naar uw huis, om brood te eten en water te drinken. Hij loog hem dat voor. 19 Daarop keerde deze met hem terug, en at brood in zijn huis en dronk water. 20 Maar terwijl zij aan tafel zaten, kwam het woord des HEREN tot de profeet die hem had doen terugkeren, 21 en hij riep tot de man Gods, die uit Juda gekomen was: Zo zegt de Here: omdat gij weerspannig geweest zijt tegen het bevel des HEREN, en het gebod dat de HERE, uw God, u geboden heeft, niet hebt gehouden, 22 maar teruggekeerd zijt en brood hebt gegeten en water gedronken ter plaatse waarvan Hij tot u gesproken had: gij moogt er geen brood eten en geen water drinken, daarom zal uw lijk niet komen in het graf uwer vaderen. 23 Nadat hij brood gegeten had en gedronken, zadelde hij de ezel voor de profeet die hij had doen terugkeren. 24 Maar, toen deze heengegaan was, trof hem een leeuw aan op de weg en doodde hem. En zijn lijk lag neergeworpen op de weg, terwijl de ezel ernaast stond en de leeuw ook naast het lijk stond. 25 En zie, er gingen mannen voorbij; die zagen het lijk op de weg liggen, en de leeuw naast het lijk staan. En zij gingen het vertellen in de stad waar de oude profeet woonde.

26 Toen de profeet die hem van de weg had doen terugkeren, het hoorde, zeide hij: Dat is de man Gods, die weerspannig is geweest tegen het bevel des HEREN; de HERE heeft hem overgegeven aan de leeuw, die hem heeft verbrijzeld en gedood naar het woord des HEREN, dat Hij tot hem gesproken had. 27 Daarop sprak hij tot zijn zonen: Zadelt mij de ezel. En zij zadelden die. 28 Toen ging hij heen, en vond zijn lijk neergeworpen op de weg, terwijl de ezel en de leeuw naast het lijk stonden; de leeuw had het lijk niet verslonden en de ezel niet verbrijzeld. 29 En de profeet nam het lijk van de man Gods op, legde hem op de ezel en bracht hem terug. Zo kwam hij naar de stad van de oude profeet om te rouwklagen en hem te begraven. 30 En hij legde het lijk in zijn graf, en men rouwklaagde over hem: Ach, mijn broeder! 31 Nadat hij hem begraven had, zeide hij tot zijn zonen: Als ik sterf, begraaft mij dan in het graf waarin de man Gods begraven is; legt mijn beenderen naast zijn beenderen. 32 Want ongetwijfeld zal het woord geschieden, dat hij door het woord des HEREN gepredikt heeft tegen het altaar te Betel en tegen al de tempels op de hoogten in de steden van Samaria. (NBG)

Deze profeet in Israël beproefde de profeet uit Juda om te zien of hetgeen hij gezegd had, waar was. Het feit dat hij loog en dat het de man zijn leven kostte is slechts bijzaak. Het was echter waar en de Hervorming werd door Josia uitgevoerd, die door God genoemd en aangesteld werd als kind, om te heersen en Israël te herstellen vanuit het huis van David.

De koning van Juda aan het einde van deze periode van intense afgoderij was Manasse en hij had niet allen Juda tot afgoderij gebracht, maar hij had zoveel onschuldig bloed vergoten dat hij Jeruzalem van het ene einde tot het andere ermee vulde (2Koningen 21:16). Hij stierf en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats en deed hetzelfde.

2Koningen 21:19-26 19 Amon was tweeëntwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde twee jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Mesullemet, een dochter van Charus; zij was uit Jotba. 20 Hij deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, zoals zijn vader Manasse gedaan had: 21 hij wandelde op al de wegen, waarop zijn vader gewandeld had, diende de afgoden die zijn vader gediend had, en boog zich voor hen neer. 22 Hij verliet de HERE, de God zijner vaderen, en wandelde niet op de weg des HEREN. 23 En de dienaren van Amon smeedden een samenzwering tegen hem en doodden de koning in zijn paleis. 24 Maar het volk des lands sloeg allen dood, die tegen koning Amon samengezworen hadden. En het volk des lands maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats. 25 Het overige van de geschiedenis van Amon, wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda? 26 Men begroef hem in zijn graf in de hof van Uzza; zijn zoon Josia werd koning in zijn plaats. (NBG)

Hier werd Amon (zijn naam betekent architect of ambachtsman) door zijn dienaren gedood. Het volk, dat blijkbaar wenste om Amons lijn voort te laten bestaan, sloeg hen ook dood.

Zo begint hier de profetie. Een kind wordt op de troon gebracht en God begint dan met hem te werken.

2Koningen 22:1-2 1 Josia was acht jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde eenendertig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jedida, een dochter van Adaja; zij was uit Boskat. 2 Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN en wandelde op al de wegen van zijn vader David; hij week niet af, rechts noch links. (NBG)

Deze koning werd hier opgevoed in de wegen Gods vanaf zijn jeugd en hij week er niet van af. Hij moest op deze manier gebruikt worden en de tijd bepaalde de wijze waarop hij moest handelen.

Hij werd door God gebruikt op de gebruikelijke leeftijd van vijfentwintig jaar in het achttiende jaar van zijn regering, wat de leeftijd was voor indiensttreding bij de Tempel net als bij Hizkia in zijn Hervorming (zie het artikel Reiniging van de Tempel [241]).

Josia werd gebruikt vanaf zijn vijfentwintigste jaar, in het achttiende jaar van zijn regering. God gebruikte hem op de volgende wijze:

2Koningen 22:3-13 3 In het achttiende jaar nu van koning Josia zond de koning de schrijver Safan, de zoon van Asaljahu, de zoon van Mesullam, naar het huis des HEREN met de opdracht: 4 Ga naar de hogepriester Chilkia; laat hij het geld gereed houden, dat in het huis des HEREN gebracht is, dat de dorpelwachters ingezameld hebben van het volk; 5 laat men het ter hand stellen aan de opzichters die over het huis des Heren aangesteld zijn, opdat dezen het geven aan hen die het werk verrichten, die in het huis des HEREN bezig zijn om de bouwvallige gedeelten van de tempel te herstellen: 6 aan de werklieden, de bouwlieden en de metselaars, en voor het aankopen van hout en gehouwen stenen, om de tempel te herstellen; 7 maar van het geld dat hun ter hand wordt gesteld, worde geen verantwoording gevraagd, want zij handelen in goed vertrouwen. 8 En de hogepriester Chilkia zeide tot de schrijver Safan: Ik heb het wetboek gevonden in het huis des HEREN. En Chilkia gaf het boek aan Safan en deze las het. 9 En de schrijver Safan kwam bij de koning, deed hem verslag en zeide: Uw dienaren hebben het geld dat zich in de tempel bevond, uitgestort en het ter hand gesteld aan de opzichters die aangesteld waren over het huis des HEREN. 10 Ook deelde de schrijver Safan de koning mede: De priester Chilkia heeft mij een boek gegeven. En Safan las het de koning voor.

11 Zodra de koning de woorden van het wetboek gehoord had, scheurde hij zijn klederen. 12 En de koning gebood de priester Chilkia, Achikam, de zoon van Safan, Akbor, de zoon van Michaja, de schrijver Safan en Asaja, de dienaar des konings: 13 Gaat de HERE raadplegen ten behoeve van mij, van het volk en van geheel Juda, over de woorden van dit gevonden boek, want groot is de gramschap des HEREN, die over ons ontbrand is, omdat onze vaderen naar de woorden van dit boek niet hebben geluisterd en niet hebben gedaan overeenkomstig al wat ons voorgeschreven is. (NBG)

God wekte in Josia een begeren op om Hem te gehoorzamen. Toen Josia getoond werd dat Juda niet de wet gehoorzaamd had, was hij in staat om op grond van die gegevens te handelen en berouw te hebben en de noodzakelijke veranderingen aan te brengen overeenkomstig de wensen van God en de Wet.

Hij wist, dat wanneer hij niet handelend zou optreden, dat God hen zou verdelgen. Door zijn raadslieden zochten zij toen raad bij de profeten.

2Koningen 22:14-20 14 En de priester Chilkia en Achikam, Akbor, Safan en Asaja gingen naar de profetes Chulda, de vrouw van de klederbewaarder Sallum, de zoon van Tikwa, de zoon van Charchas. Zij nu woonde te Jeruzalem in het nieuwe gedeelte. En zij spraken met haar. 15 Zij zeide tot hen: Zo zegt de HERE, de God van Israël: zegt tot de man die u tot Mij gezonden heeft: 16 zo zegt de HERE: zie, Ik breng onheil over deze plaats en over haar inwoners: de gehele inhoud van het boek dat de koning van Juda gelezen heeft; 17 omdat zij Mij verlaten hebben en offers ontstoken voor andere goden, teneinde Mij te krenken met al het maaksel van hun handen. Daarom zal mijn gramschap over deze plaats ontbranden, zonder geblust te worden. 18 Maar tot de koning van Juda, die u zond om de HERE te raadplegen, tot hem zult gij aldus zeggen: Zo zegt de HERE, de God van Israël: wat de woorden betreft, die gij gehoord hebt, 19 omdat uw hart week geworden is en gij u verootmoedigd hebt voor het aangezicht des HEREN, toen gij hoordet wat Ik gesproken heb tegen deze plaats en haar inwoners, dat zij een voorwerp van ontzetting en van vervloeking zullen worden, en omdat gij uw klederen gescheurd hebt en geweend voor mijn aangezicht, zo heb ook Ik gehoord, luidt het woord des HEREN. 20 Daarom, zie, Ik zal u tot uw vaderen vergaderen; gij zult in vrede in uw graf bijgezet worden, en uw ogen zullen niets van het onheil zien, dat Ik over deze plaats breng. En zij brachten de koning het antwoord over. (NBG)

Door de duidelijke bekering van de leiders werd het kwaad voor de afzienbare toekomst afgewend. Dus Josia handelde door geloof naar de woorden van de profeten en de wet van God.

Uit hoofdstuk 23 kunnen wij precies zien wat de verontreiniging van Israël was. Het was de aanbidding van de zonneverering van de Babyloniërs en de Egyptenaren zoals wij bij Sinai gezien hebben, uitgebeeld door het Gouden kalf (zie het artikel Het Gouden Kalf [222]). Deze verering bestaat nog steeds in Israël en in onze volken en het zal de verdelging over ons oproepen (zie het artikel De oorsprong van Kerstmis en Pasen [235]).

Wij kunnen uit deze teksten ook zien dat het zich afspeelde in de tijd van het Pascha, maar het was geen gewoon Pascha. De naam Josia is in feite Jo’shiJah (SHD 2977) met de betekenis Gegrond door Jah of het Geschenk van Jah of, van de stam asa, wat toen betekende, de genezing van Jah. Deze profetie werd gedaan zodat wij zouden zien dat deze hervorming gegrondvest was door Jah. Als naam is Jah het enkelvoud, waarvan Jahovah is afgeleid als het gebruikelijke meervoud.

Vanuit dit herstel van de Tempel werd deze ook gereinigd van zijn gruwelen en vuil.

2Koningen 23:1-15 1 Toen zond de koning een boodschap en men riep al de oudsten van Juda en Jeruzalem tot hem bijeen. 2 De koning ging naar het huis des HEREN, en met hem al de mannen van Juda en al de inwoners van Jeruzalem, de priesters, de profeten en het gehele volk, van klein tot groot. Hij las te hunnen aanhoren al de woorden van het boek des verbonds dat in het huis des HEREN gevonden was. 3 Toen ging de koning staan bij de zuil en sloot een verbond voor het aangezicht des HEREN, dat men de HERE zou volgen en van ganser harte en ganser ziele zijn geboden, getuigenissen en inzettingen zou houden en de woorden van dit verbond, die in dit boek geschreven waren, zou gestand doen. En het gehele volk trad tot het verbond toe. 4 Toen gebood de koning de hogepriester Chilkia en de priesters van de tweede orde en de dorpelwachters om al het gerei dat voor de Baal, de Asjera en het gehele heer des hemels gemaakt was, uit de tempel des HEREN naar buiten te brengen; en hij verbrandde die buiten Jeruzalem op de velden van de Kidron, en de as ervan bracht hij naar Betel. 5 Ook schafte hij de afgodspriesters af, die de koningen van Juda hadden aangesteld om offers te ontsteken op de hoogten, in de steden van Juda en in de omgeving van Jeruzalem, benevens hen die voor de Baal, de zon, de maan, de sterrenbeelden en het gehele heer des hemels offers ontstaken. 6 Voorts bracht hij de gewijde paal uit het huis des HEREN weg, buiten Jeruzalem naar de beek Kidron, en verbrandde hem bij de beek Kidron en verpulverde hem tot stof; daarna wierp hij het stof ervan op de begraafplaats van het gewone volk. 7 Hij brak de verblijven af van de aan ontucht gewijde mannen, in het huis des HEREN, waar de vrouwen hoezen voor de Asjera weefden. 8 Hij liet al de priesters uit de steden van Juda komen en verontreinigde de hoogten, waar die priesters offers ontstoken hadden, van Geba tot Berseba. En hij slechtte de hoogten bij de poorten, zo die bij de ingang van de poort van de stadsoverste Jehosua, en wel aan de linkerhand als men de stadspoort binnengaat. 9 Doch de priesters der hoogten mochten het altaar des Heren te Jeruzalem niet bestijgen, maar wel ongezuurde broden eten te midden van hun broederen. 10 En hij verontreinigde Tofet, dat in het dal Ben-hinnom lag, opdat niemand meer zijn zoon of zijn dochter voor de Moloch door het vuur zou doen gaan. 11 Hij verwijderde de paarden die de koningen van Juda aan de zon gewijd hadden, van de ingang van het huis des HEREN bij de kamer van de hoveling Netanmelek in de bijgebouwen; en de zonnewagen verbrandde hij met vuur. 12 De altaren op het dak, bij de bovenzaal van Achaz, die de koningen van Juda gemaakt hadden, alsmede de altaren die Manasse gemaakt had in de twee voorhoven van het huis des HEREN, haalde de koning omver; hij bracht het puin vandaar weg en wierp het in de beek Kidron. 13 De hoogten ten oosten van Jeruzalem, ten zuiden van de berg der Verwoesting, welke Salomo, de koning van Israël, gebouwd had voor Astoret, de gruwel der Sidoniërs, voor Kemos, de gruwel van Moab, en voor Milkom, de afschuw der Ammonieten, ook die verontreinigde de koning. 14 Hij verbrijzelde de gewijde stenen, hieuw de gewijde palen om en wierp die plaats vol met mensenbeenderen. 15 Ook het altaar te Betel (de offerhoogte welke Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen, gemaakt had) ook dat altaar, die hoogte, haalde hij omver; hij verbrandde de hoogte, verpulverde ze tot stof en verbrandde de gewijde paal. (NBG)

De hele verering van Baal en Astoret, van Pasen (Istar) en Venus / Morgenster en de Maangod van Sin en Milkom en Kemos en het mysterie van het doden van de stier van Mitras en de zonneverering vinden wij heden te dage in Europa terug in de ordeningen der Ariërs onder hun nakomelingen. Deze werd gevolgd door de cultus van de tempelprostitutie van de Sodomieten, die hun weg gevonden hadden tot zelfs in de tempel van God. De wagens van Apollo en de Mysteriën, die in het noorden en in Europa gevonden werden, waren hier op Sion en in de Tempel.

De hele Assyrische / Babylonische verering die wij nu zien in Europa was vast geworteld onder hen door hun Assyrische opperheren. Het was zo vast geworteld, dat de mensen zelfs niet beseften dat hun verering een stank in de neus van God was. Zij hadden op deze manier eeuwenlang voor en na Hizkia’s Hervorming aanbeden. Zij wisten het niet, of wilden het niet weten, dat zij afgodendienaren waren en het gevaar liepen verdelgd te worden. Dat is precies de godsdienst die wij heden ten dage overal zien. De priesters weten het drommels goed en vertellen de waarheid niet en daarom gaat het volk ten onder door gebrek aan inzicht. In dit geval zag Josia zelf de noodzaak tot Hervorming. God gebruikte hem, toen hij de leeftijd bereikt had, die hij volgens de wet moest hebben, zoals Hij Hizkia vóór hem gebruikt had.

Het is ook duidelijk dat God Josia’s vertrouwen ondersteunde en de greep van Assyrië over Juda verminderde, naarmate hij werkte voor de waarheid en Gods geboden weer invoerde.

2Koningen 23:16-20 16 En toen Josia zich omkeerde en de graven zag, die daar op de berg waren, liet hij de beenderen uit de graven halen, verbrandde die op het altaar en verontreinigde dit, naar het woord des HEREN, dat de man Gods verkondigd had, die deze dingen aangekondigd heeft. 17 Voorts zeide hij: Wat is dat voor een grafteken, dat ik daar zie? En de lieden van de stad zeiden tot hem: Het is het graf van de man Gods, die uit Juda gekomen is en deze dingen tegen het altaar van Betel aangekondigd heeft, welke gij volbracht hebt. 18 En hij zeide: Hem moet gij met rust laten, niemand store zijn gebeente. Zo liet men zijn gebeente onaangeroerd, samen met het gebeente van de profeet die uit Samaria gekomen was.

19 Ook al de tempels op de hoogten in de steden van Samaria, welke de koningen van Israël gemaakt hadden om de HERE te krenken, verwijderde Josia en hij handelde daarmee geheel gelijk hij te Betel gedaan had. 20 Hij slachtte al de priesters der hoogten die daar waren, op de altaren, en verbrandde daarop mensenbeenderen. Daarna keerde hij naar Jeruzalem terug. (NBG)

Josia deed wat God hem bevolen had aangaande deze Sodomitische priesters. Hij slachtte hen. De profetie werd vervuld en het was bekend dat deze vervuld werd en het tijdsbestek waarin deze plaats vond.

Tijdsbestek van de Hervorming

Het tijdsbestek van de hervorming is belangrijk.

Josia regeerde in Juda van circa 640-609 BCE.

Josia begon de God van zijn vader David te zoeken van het achtste jaar van zijn regering (circa 632 BCE volgens 2Kronieken 34:3a). God beloonde hun vertrouwen door de Assyrische greep over de provincies in het zuiden en westen te verzwakken (zie Interpreters Dictionary of the Bible, art., Josiah, Vol 2., blz. 997). Deze versterking van zijn bekwaamheid en macht ging door tot het jaar 628 BCE.

In het twaalfde jaar van zijn regering (circa 628 BCE), (dat is toen hij een man van twintig jaar werd), begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen (2Kronieken 34:3b-5).

2Kronieken 34:3-5 3 In het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong was, begon hij de God van zijn vader David te zoeken, en in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten, de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden. 4 Men brak in zijn tegenwoordigheid de altaren der Baäls af; de wierookaltaren die daarop stonden, hieuw hij om; de gewijde palen, de gesneden en de gegoten beelden verbrijzelde en verpulverde hij, en het stof strooide hij op de graven van hen die daaraan geofferd hadden; 5 de beenderen der priesters verbrandde hij op hun altaren. Zo reinigde hij Juda en Jeruzalem. (NBG)

Hierna strekte hij zijn inspanningen uit naar de gebieden met de resten van Manasse, Efraïm en zo ver als Naftali.

2Kronieken 34:6-7 6 Ook in de steden van Manasse, Efraïm en Simeon, en zelfs in die van Naftali, welke allerwegen in puin lagen, 7 brak hij de altaren en de gewijde palen af, en sloeg hij de gesneden beelden tot gruis; al de wierookaltaren in het gehele land van Israël hieuw hij om. Daarna keerde hij terug naar Jeruzalem. (NBG)

In het achttiende jaar van zijn regering (circa 622 BCE) voerde hij, met de vondst van het Wetboek in de Tempel een grote godsdienstige Hervorming door, die politieke gevolgen had voor het koningschap èn het land (2Kronieken 34:8-35:19; zie Interp. Dict. Ibid.).

Het verhaal in Kronieken vertelt dat Manasse de Assyrische afgodsbeelden had verwijderd en noemt dat alleen de Kanaänitische door Josia zouden zijn verwijderd. Dit is in tegenspraak met het verslag in 2Koningen, waar verteld wordt dat Josia alles verwijderde. Het antwoord is voor de hand liggend.

Manasse, de zoon van Hizkia, had deze verwijderd volgend op zijn berouw, maar het was geen hervorming en Amon en zijn regering herplaatsten deze, en daarom werd deze vermoord (zie 2Kronieken 33:23).

Het verslag in 2Koningen onderbreekt niet de volgorde van de Hervorming zoals wij in Kronieken zien. Dit blijkt uit de twee verslagen, die dat hij vanaf het achttiende jaar begon met de uitbreiding tot de steden van Samaria. Het antwoord hier is, dat het proces duidelijk nog niet volledig afgesloten was tot aan het achttiende jaar van zijn regering. De steden van Samaria werden tegen deze tijd ook bewoond door de Meden en de mensen van Kuta, die daar gebracht waren door de Assyriërs (zie het artikel Het teken van Jona en de geschiedenis van het herstel van de Tempel [013]) en deze reiniging was nog niet eerder uitgevoerd dan 622 BCE.

Er moeten eerst een aantal gebeurtenissen plaatsvinden in samenhang met de Hervorming, en alleen God kon deze doen.

Het begin van de verzwakking van de Assyrische macht was met de dood van Assurbanipal, die gedateerd kan worden als 630 BCE (Interp. Dict. Ibid.). Volgens de Babylonische Kronieken kwam Babylon in opstand tegen de Assyriërs en plaatste Nabopalassar op de troon van Babylon op de datum die valt op 22/23 november 626 BCE. Want een jaar daarvoor stond vermeld dat "er geen koning in het land was" (ibid.).

Dus door Josia’s ernstig gemeende activiteiten zien wij dat er dingen gebeuren waarbij Assurbanipal gestorven was en er geen koning was in het land in 627 BCE. In dit jaar was Assyrië volledig in beslag genomen door de gebeurtenissen in het oosten en God had duidelijk hun invloed over Juda weggenomen in het zuidwesten, voor Josia om de bevrijding te beginnen, die zou leiden tot de Hervorming van 622.

Het Jubeljaar was in 624 BCE. De Hervorming was al lang in voorbereiding. De Hervorming van Hizkia kan zelfs maatgevend geweest zijn in de voorbereiding voor het bewaren van het Wetboek en de blauwdruk voor de Hervorming. Deze werd misschien gevonden uit Hizkia’s (circa 715-687 BCE) Hervorming door Hilkia. Sommigen menen dat dit klaar gemaakt is tijdens de regering van Manasse, een vijftig jaar eerder (Interp. Dict. ibid. blz. 997). Dus de patronen van de Hervormingen waren gelijk. Hizkia begon zijn Hervorming op de eerste dag van de eerste maand van het Heilige jaar 715/6, toen hij ook zijn regering begon. Deze Hervorming begon in het negende jaar van de cyclus van het vorige Jubiljaar. Het viel niet samen met het Jubeljaar maar was voorafgaand aan de latere Hervorming die eenennegentig jaar later plaats vond.

Een belangrijke vraag hier is: Waar was Jeremia ten tijde van deze Hervorming? Waarom raadpleegden zij een geringere profeet terwijl de grootste profeet van Israël in die tijd nog leefde? Het voor de hand liggende antwoord is dat Jeremia afwezig was. Dat is een andere zaak. Het enige wat hij over Josia te zeggen had was over Jechonja, Josia’s zoon:

Jeremia 22:15-16 15 Zijt gij een koning, als gij wedijvert in cederhout? Uw vader, heeft hij niet gegeten en gedronken en recht en gerechtigheid gedaan? Toen ging het hem wel. 16 Hij deed de ellendige en arme recht wedervaren; toen ging het wel. Is dat niet Mij erkennen? luidt het woord des HEREN. (NBG)

De profeet Sefanja was waarschijnlijk ook nog in leven maar ook hij werd niet geraadpleegd.

De huidige Bijbelgeleerden leiden uit deze Hervorming van Josia af dat het boek Deuteronomium en het werk van de schrijvers van Deuteronomium geschreven is in 622 BCE en herzien in 560 BCE (ibid. zie het artikel De Bijbel [164]).

De oorzaak achter dit standpunt is het detail van Kronieken tegen het verslag in 2Koningen. De Hervorming onder Hizkia bracht zeker de bestaande canon uit van de Schriften, zelfs tot de Spreuken van Salomo (zie Interp. Dict. ibid. art. Hezekiah, blz. 598). Het Schriftuurlijke werk onder Manasse stond ook centraal in de Hervorming. Er waren dus twee elementen van Hervorming voorafgaande aan het Jubeljaar onder Josia en de daaropvolgende hervorming in het eerste jaar van de nieuwe Jubeljaarperiode. Voor deze Hervorming was er jarenlang een geweldige hoeveelheid werk in de voorafgaande Jubeljaarperiode. Het werk zelf volgde op het werk gedaan in de voorafgaande Jubeljaarperiode onder Hizkia en enig werk gedaan onder de afvallige en in oude fouten vervallende Manasse.

Wat wij hier in de verslagen lezen is dat er geen laat Pascha was en de reiniging van de tempel was in feite van een grotere orde. Het tijdsbestek is belangrijk om te begrijpen wat er gebeurde.

Vanaf 633/2 BCE, volgend op het Sabbatsjaar, waarop de Wet had moeten worden gelezen, maar niet gebeurde, in het eerste jaar van de laatste cyclus van het Jubeljaar, begon Josia God te volgen en het geloof te herstellen. Dit hield ook de onderwerping in van de streek, wat nog niet mogelijk was onder Hizkia, omdat Israël in ballingschap was gegaan.

Josia deed dit tot 628 BCE, wat het vijfde jaar van de cyclus was. In 626, wat het zesde jaar van de cyclus was en de drievoudige oogst. Hij had het land gereinigd van de afgoden en deze verbrand en tot stof vermalen. De jaren 625 en 624 waren het Sabbatsjaar en het Jubeljaar respectievelijk. In 623/2, het jaar van de komst van de nieuwe Jubeljaarperiode, begon hij de hervorming. Dit begon waarschijnlijk na het blazen van het Jubeljaar op Verzoendag in 624. Dit was het achttiende jaar van zijn regering. De Interpreters Dictionary (ibid., blz. 997) plaatst dat jaar als 622, maar dat is niet mogelijk vanaf het begin van zijn regering in het heilige jaar 640/1.

De Hervorming was ongelooflijk groot zoals wij kunnen zien uit de toestand van de tempel. Tegen 1 Abib 623/2, het eerste jaar van de nieuwe Jubeljaarperiode, had hij Israël gereinigd en het geloof bij hen hersteld. Het Pascha werkte weer in de Tempel en de valse en afgoden dienende priesters waren verwijderd of dood.

Het Pascha feest is herkend in 2Kronieken 35:1-19.

2Kronieken 35:1-19 1 Daarop vierde Josia in Jeruzalem de HERE het Pascha. Men slachtte het Pascha op de veertiende der eerste maand. 2 Hij wees de priesters hun taak aan en wekte hen op tot de dienst van het huis des HEREN. 3 Ook zeide hij tot de Levieten, die aan geheel Israël onderwijs gaven en de HERE heilig waren: Zet de heilige ark in de tempel die Salomo, de zoon van David, de koning van Israël, gebouwd heeft. Gij behoeft die niet meer op de schouder te dragen. Dient thans de HERE, uw God, en zijn volk Israël; 4 maakt u gereed naar uw families, overeenkomstig uw afdelingen, volgens het voorschrift van David, de koning van Israël, en volgens het voorschrift van zijn zoon Salomo. 5 Stelt u in het heiligdom op voor de familiegroepen van uw broeders, het gewone volk, en wel zo, dat de indeling der Levieten overeenkomt met die van de families; 6 slacht het Pascha, heiligt u en maakt het gereed voor uw broeders en handelt overeenkomstig het woord des HEREN door de dienst van Mozes. 7 Josia stelde het gewone volk ter beschikking kleinvee, schapen en geiten, die alle dienden als Paschaoffers voor ieder die zich daar bevond, ten getale van dertigduizend; benevens drieduizend runderen. Deze waren uit de have des konings. 8 Zijn vorsten stelden een vrijwillige gave ter beschikking van het volk, de priesters en de Levieten. Chilkia, Zekarja en Jechiël, de oversten van het huis Gods, gaven aan de priesters voor de Paschaoffers tweeduizend zeshonderd stuks kleinvee en driehonderd runderen. 9 En Konanjahu en zijn broeders Semaja en Netanel, benevens Chasabja, Jeiel en Jozabad, de oversten der Levieten, stelden voor de Paschaoffers ter beschikking van de Levieten vijfduizend stuks kleinvee en vijfhonderd runderen. 10 Toen werd de dienst geregeld: de priesters gingen op hun plaats staan, evenzo de Levieten, overeenkomstig hun afdelingen, naar het gebod van de koning. 11 En zij slachtten het Pascha, en de priesters sprengden het bloed, dat de Levieten hun toereikten, en dezen trokken de dieren de huid af. 12 Zij zonderden de brandoffers af, om ze te geven aan de familiegroepen van het gewone volk, om de HERE een offer te brengen, zoals geschreven staat in het boek van Mozes; evenzo deden zij met de runderen. 13 Zij kookten het Pascha op het vuur, overeenkomstig de verordening; de heilige stukken kookten zij in potten, ketels en pannen, en zij brachten die met spoed aan heel het gewone volk. 14 Daarna maakten zij het gereed voor zichzelf en voor de priesters; want de priesters, de zonen van Aäron, waren tot in de nacht bezig met het offeren van het brandoffer en van de vetstukken. Daarom maakten de Levieten het gereed voor zichzelf en voor de priesters, de zonen van Aäron. 15 En de zangers, de Asafieten, waren op hun post overeenkomstig het gebod van David, Asaf, Heman en Jedutun, de ziener des konings; ook de poortwachters bij elke poort. Zij behoefden hun dienst niet te onderbreken, want hun broeders, de Levieten, maakten het voor hen gereed. 16 Zo was de gehele dienst des HEREN op die dag voor de viering van het Pascha en het offeren van de brandoffers op het altaar des HEREN geregeld, overeenkomstig het gebod van koning Josia. 17 De Israëlieten die zich daar bevonden, vierden toen het Pascha benevens het feest der ongezuurde broden, zeven dagen lang. 18 Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd sinds de dagen van de profeet Samuel; geen der koningen van Israël heeft het Pascha gevierd zoals Josia het vierde met de priesters, de Levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond, en met de inwoners van Jeruzalem. 19 In het achttiende jaar van de regering van Josia werd dit Pascha gevierd. (NBG)

De verwijdering van afgodendienst en het terugvallen in de oude fouten was bijna onmogelijk omdat het volk door en door besmet was met afgoderij. De godsdienst van Israël en Juda waren duizenden jaren lang besmet met de zonneverering van de Ariërs sinds de stichting van Babylon en zelfs van voor de aanvaarde tijd van de zondvloed.

De naties van Europa zitten nog volkomen vast in deze afgoderij en het strekt zich uit naar de tradities van de Islam en ook in de godsdiensten van het Oosten en Amerika. De lessen van de Hervorming van Josia zijn een waarschuwing aan de wereld in het laatst der dagen en het herstel onder Messias.

Val van de Assyriërs

God handelde niet in deze Hervorming als een op zich staand feit. De Assyriërs waren gewaarschuwd door Jona en zij bekeerden zich, zoals Israël zich onder Hizkia had bekeerd, maar zij bleven niet berouwvol en zij besmetten Israël en Juda met hun valse godsdienstige ordening, nadat zij door God gebruikt waren om Israël te onderwerpen vanwege zijn afval.

Het Babylonische koninkrijk begon de overhand te verkrijgen over de Assyriërs en de kronieken van de Babylonian Chronicles geven een beeld van dat koninkrijk van 626-623 BCE. Een onderbreking volgde in de kroniek tot 616 BCE (Interp. Dict. Ibid., blz. 997)

In 614 viel Assur voor Cyaxerxes de koning van de Meden. De stad was al eerder gevallen vóór de komst van Nabopolassar, maar een verdrag werd gesloten tussen de Meden en de Babyloniërs. In 612 viel Nineve door een gezamenlijke aanval en de Assyriërs trokken zich terug naar Haran, waar Ashuruballit II het Assyrische Rijk trachtte te herstellen. Hij werd gedwongen om zich terug te trekken uit Haran in 610 ondanks versterkingen uit Egypte. De Babyloniërs en de Meden namen de stad in en hielden stand tegen een sterke gezamenlijke strijdmacht van Assyriërs en Egyptenaren in 609 BCE.

Josia ging zijn dood tegemoet in de slag bij Megiddo. Hij zag zichzelf genoodzaakt ten strijden te trekken ten einde de Egyptenaren onder Farao Neko te verhinderen zich aan te sluiten aan de strijdmacht van de Assyriërs. Josia handelde waarschijnlijk om de Babyloniërs te ondersteunen, die hij zag als potentiële bondgenoten. Josia luisterde, zelfs nadat zijn macht hem door God verleend was, zelfs niet naar de waarschuwingen die hem gegeven waren door God, zelfs niet uit Neko’s eigen mond. Hij trachtte in de strijd tussenbeide te komen ten gunste van Babylon, die de tegenstander en verdelger zou worden van Juda en diens godsdienstige ordening zoals voorheen voorzegd was en zoals wij later zullen zien volgens de profeet Daniël (zie Daniël hoofdstuk 2). De Egyptenaren waren door God hierheen gebracht en Hij gebruikte hen om de weg vrij te maken voor de ballingschap van de natie.

2Kronieken 35:20-27 20 Nadat Josia dit alles gedaan had om de tempel te herstellen, trok Neko, de koning van Egypte, op, om te strijden bij Karkemis aan de Eufraat; en Josia trok uit, hem tegemoet. 21 Toen zond hij boden tot hem, die zeiden: Wat heb ik met u te maken, koning van Juda? Het gaat thans niet tegen u, maar tegen het huis waarmede ik in oorlog ben, en God heeft gezegd, dat ik mij haasten moest. Staak uw verzet tegen God, die met mij is, opdat Hij u niet verdelge. 22 Doch Josia wendde zich niet van hem af, maar vermomde zich, om tegen hem ten strijde te trekken; hij luisterde niet naar de woorden van Neko, die uit de mond Gods kwamen, en bond de strijd aan in de vlakte van Megiddo. 23 Toen raakten de schutters koning Josia; en de koning zeide tot zijn dienaren: Brengt mij weg, want ik ben zwaar gewond. 24 En zijn dienaren haalden hem uit de strijdwagen, vervoerden hem op zijn tweede wagen en brachten hem naar Jeruzalem. Toen stierf hij en werd bijgezet in de graven zijner vaderen, en geheel Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josia. 25 En Jeremia zong een klaagzang op Josia, en al de zangers en zangeressen gewaagden van Josia in hun klaagzangen, tot heden toe. Zij maakten hiervan een vaste gewoonte in Israël; zie, zij zijn geschreven in de Klaagzangen. 26 Het overige van de geschiedenis van Josia, zijn vrome daden, in overeenstemming met hetgeen in de wet des HEREN geschreven staat, 27 zijn geschiedenis uit vroeger en later tijd, zie, deze is beschreven in het boek der koningen van Israël en van Juda. (NBG)

2Koningen 23:29 zegt dat Josia gedood werd en dat zijn dienaren hem terugbrachten naar Jeruzalem, waar hij begraven werd. 2Kronieken vermeldt dat hij ernstig gewond was in de strijd en dat zijn dienaren hem terug brachten naar Jeruzalem en geheel Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josia. (2Kronieken 35:24b) Het voor de hand liggende antwoord voor enig geschil is hier dat hij ernstig gewond was en stierf op zijn terugkeer naar Jeruzalem.

Josia werd gespaard om de Hervorming door te voeren, maar de profetieën waren al in gang gezet. God ging de ballingschap van Juda uitvoeren vanwege diens afgoderij en diens valse godsdienstige ordening. Deze ordening bestaat nog steeds op de planeet en is de meest verbreide en vastgewortelde godsdienstige ordening ter wereld.

God gaat een grotere verandering en Hervorming bewerkstelligen; groter dan deze Hervormingen, die ons ten voorbeeld gegeven zijn. Israël ging in ballingschap naar de Assyriërs omstreeks 721 BCE. Juda bekeerde zich en werd behouden, maar verviel weer tot afgoderij en volgde Israël vijfentwintig jaar na het Jubeljaar voorafgaande aan de hervorming van Josia. Sinds het Jubeljaar van 724 BCE werd Israël in ballingschap gevoerd, zodat zij tegen 721 een natie in ballingschap waren. Vanaf 715 herstelde God Juda zo, dat de ballingschap van Juda kon worden uitgesteld en Juda apart gehouden kon worden van het lichaam van Israël. Juda werd niet verslagen tot na de val van de Assyriërs en vanaf 612 BCE zien wij dat de Assyriërs en de Hittieten en de met hun verbonden stammen van het toneel verdwijnen om plaats te maken voor de Babyloniërs en de Meden en Perzen.

De gebeurtenissen in de achtste eeuw BCE zijn verwant aan die in de twintigste eeuw, die leiden tot het Jubeljaar van 2027/28. De Babyloniërs grepen de macht onder Nebuchadnezzar bij de slag van Karkemis in 605 BCE. Tegen 525 hadden zij onder Cambyses Egypte bezet en werden zij de dominerende macht. Het systeem zou zeven tijden duren of 2520 jaar tot 1996.

Vanaf 632 BCE begon de dominerende macht van de Assyriërs vernietigd te worden en gedurende een periode van zevenentwintig jaar werd Assyrië vernietigd en Babylon gevestigd. Om dit te bewerkstelligen, waren de oorlogen om Israël te verzwakken en hen in ballingschap te voeren al een honderdentwintig jaar eerder begonnen.

In de twintigste eeuw is de macht van de Engels sprekende volken verzwakt en in een paar Wereld Oorlogen leeggebloed. Juda is ook leeggebloed met de Holocaust tot 1945 en de daaropvolgende oorlogen.

Binnenkort zal de gehele wereld tot berouw gebracht worden. Op dezelfde wijze dat Egypte naar de dal van Megiddo gebracht werd om Josia te verdelgen, zo zullen de naties ook naar Megiddo gebracht worden en worden verdelgd. De godsdienstige ordening van deze wereld, ingesteld door de Assyro-Babyloniërs en de Egyptenaren zal uitgeroeid worden. Vanaf het volgende Jubeljaar zal er een Hervorming zijn, die een nieuwe godsdienstige Hervorming zal tonen en een gevestigde ordening, waarbij de wereld zal geregeerd worden onder een andere rechtsordening met een nieuwe godsdienstige ordening gebaseerd op gerechtigheid en recht en rechtschapen gedrag. Dit wordt ook weerspiegeld in de ordening van de Tweede Tempel onder Ezra en Nehemia. Op dezelfde wijze als de Reiniging van de Tempel (zie het artikel Reiniging van de Tempel [241]), moet deze bij het priesterschap beginnen en de tempel van God en zich uitbreiden over de wereld door hun activiteiten. Op gelijke wijze wordt de wereld klaar gemaakt.

God verdelgde de wereld door een zondvloed en op de eerste dag van de eerste maand werd de bedekking van de ark verwijderd en van de aarde (Genesis 8:13). Het was echter in de tweede maand op de zevenentwintigste dag dat de aarde droog genoeg was om er op te lopen en de zonen van Noach zich op de aarde konden vestigen (Genesis 8:14-19). Deze Hervorming laat zien, dat de tijd van bedekking vijftig dagen was, vanaf de dag van de reiniging van degenen die onwetend en onopzettelijk zondigden van de wereld op de zevende Abib, en niet vanaf Pascha en niet van de eerste dag van de eerste maand. Door de activiteiten van de uitverkorenen wordt de wereld gereed gemaakt voor de Messias. Tien dagen voorafgaande aan Pinksteren en blijkbaar vijftig dagen na Zeven Abib, voer Christus ten hemel op om het ook voor de mens mogelijk te maken voet in de hemelen te zetten.

Van de Eerste Maand tot de Zevende Maand

Deze volgorde van de eerste Hervorming liep uit op Messias. De volgorde van dit tijdperk wordt weergegeven door de volgorde van de eerste maand.

Op de eerste dag van de eerste maand is de reiniging van de Tempel Gods, en die Tempel zijn wij (1Korintiërs 3:16; 6:19).

De zevende dag van de maand is de reiniging van hen die onwetend en onopzettelijk zondigen. Deze activiteit is vereist voor de stoffelijke schepping thans en in het millennium en één van de twee verschillen tussen Abib en Tishri, die overigens hetzelfde plan en handelingen weerspiegelen.

De tiende dag van de eerste maand ziet het apart zetten van het lam, waarmee het proces van verzoening begint en de mogelijkheid voor de eerstelingen om aan God aangeboden en door God aanvaard te worden.

De veertiende dag van de eerste maand is het feest van het Pascha. Alle Hervormingen in deze eeuw beginnen van hier uit en hebben te maken met de eerste maand, die uitloopt op het offer en de deelname aan het lichaam en bloed van Christus als het tweede genademiddel van de uitverkorenen. Het eerste genademiddel van de uitverkorenen is de doop, die de eerste fase is van de reiniging van de Tempel en vindt ideaal gesproken plaats na de Feestperioden tot aan en tussen de eerste en de zevende Nisan en eerder dan de veertiende dag van de Eerste maand.

Het Feest van het Pascha en Ongezuurde Broden bestaan uit een enkele dag en een zevendaagse periode. Deze volgorde beeldt het offer en de voorbereiding van de uitverkorenen uit met de wegneming van zonde en gaat verder tot Pinksteren en de Oogst van de uitverkorenen die tijdens de veertig Jubeljaren in de woestijn plaats vindt.

Er is een Heilige Dag aan het begin en aan het eind van de Ongezuurde Broden, waarbij de eerste dag, of Pascha Dag, op veertien Abib, de Voorbereidingsdag, is. Tenzij de uitverkorenen geheiligd zijn, mogen zij niet eten van het ongezuurde brood van het Pascha, wat wij zagen bij de hervorming van Josia, waar de priesters van de Heilige Plaatsen niet naar de Tempel mochten gaan voor het Pascha. Dus afgodenverering sluit het priesterschap uit van het Pascha in de Tempel.

Het verschil tussen de eerste en de zevende maand is weer de vergadering met trompetten op de Nieuwe Maan of eerste dag van de maand, die de tussenkomst van Messias aankondigt in de gebeurtenissen van de wereld. Hij komt tussenbeide terwille van de uitverkorenen en hun leven en volharding als Gods volk. Zij worden herkend door hun activiteiten en vervulling van hun plicht, die hen opgelegd zijn en weerspiegeld worden door de Sabbatten, Nieuwemaansdagen, Feesten en werk vanaf de eerste maand tot en met en de ontvangst van de Heilige Geest met Pinksteren en de Feesten en wetten Gods in het algemeen.

Er is geen vasten op de zevende dag van de maand in de zevende maand. Niets wat de mens kan doen is belangrijk. Het lam is reeds geofferd en daarom is het vasten op de tiende van de zevende maand omdat het lam apart gezet is op de tiende van de eerste maand om op de veertiende geofferd te worden. In de zevende maand keert het lam dat apart gezet was in de hemel, weer als de zegevierende koning, uitgebeeld door de trompetten op de eerste dag van de zevende maand. Op de tiende dag van Verzoening wordt de wereld verzoend en gereed gemaakt voor de duizendjarige regering.

De naties zullen op een blijvende grondslag behandeld worden. Zoals Josia de Tempel en de Wet hersteld had vanaf Pascha en dit een dertiental jaren volgehouden had na 623/2 BCE totdat hij naar Megiddo ging in 609 BCE om tegen de naties op te trekken en stierf, zo ook zal het koninkrijk uit de handen van de koningen overgaan in de handen van Messias, wiens recht het is.

Het feest der Inzameling moet plaats vinden met de offeranden op de eerste avond van de feesten. De eerste dag van het Loofhuttenfeest is een Heilige Dag, waarbij geen bezigheden verlangd worden van mensen anders dan de inzameling van offeranden, die niet mogen blijven tot de ochtend.

De zeven dagen van het Loofhuttenfeest zijn de duizendjarige evenknie van de zeven dagen van Ongezuurde Broden. In de eerste plaats stierf Messias om het feest van het Pascha mogelijk te maken. De daden van mensen zijn nodig om uit de wereld te komen.

In de zevende maand vertegenwoordigt het Feest de regering van Messias op de planeet, waar er geen noodzaak is om uit de wereld te trekken omdat de hele wereld onder rechtvaardige heerschappij is en onder Gods Wet.

Dus de zevende of laatste dag van het Loofhuttenfeest is geen Heilige Dag omdat het de terugkeer van de wereld uitbeeldt naar de tegenstander en oorlog.

De Laatste Grote Dag aan de andere kant is de achtste dag, die in tegenstelling tot Ongezuurde Broden aan het einde is en niet aan het begin, en een Heilige Dag. Pascha aan de andere kant is geen Heilige Dag omdat deze het werk van Messias uitbeeldt in het behoud van de mensheid.

De Laatste Grote Dag is een Heilige Dag omdat deze het oordeel in rechtvaardigheid uitbeeldt van de wereld en de uiteindelijke uitbanning van de zonde. Hij vertegenwoordigt de komst van God naar de aarde en de Stad Gods gezamenlijk in het laatste Herstel.

Dit laatste Herstel is het eindresultaat in het plan van God.

Dus wij zien dat de Hervormingen en de Zeven Grote Paschas van de Bijbel een nieuwe betekenis hebben voor de gebeurtenissen in de afloop van het plan van God.

Zelfs hoewel Josia berouw had, moest hij sterven omdat de hele ordening die hij leidde in zijn geheel hervormd moest worden door de verwijdering van naties en Juda was niet geschikt om dat als zodanig te doen.

Hizkia begon het proces en zijn zoon Manasse probeerde het, maar verviel tot afgoderij en bekeerde zich toen. Zijn zoon Amon was zelfs erger dan Manasse op zijn ergst. Josia wist het onvermijdelijke uit te stellen. Het kwam echter onder de Babyloniërs. De Tempel werd verwoest en de volgende Hervorming was voor een verschillende tempel met een andere bouw zoals wij zagen met Ezra en Nehemia. Dit was symbolisch en zag uit naar Christus. De hele volgorde van die Tempel was om Messias binnen te brengen en Juda te oordelen onder de zeventig jaarweken die eindigden in 70 CE (zie het artikel Het teken van Jona en de geschiedenis van het Herstel van de Tempel [013]).

Wij worden geleid naar de Hervorming onder Messias. Zoals Josia’s Hervorming is deze gericht op het Jubeljaar maar er zal een opstand tegen dat herstel zijn zowel aan het begin, dat een Ezra type herstel zal nodig maken, als aan het einde van het Millennium voorafgaande aan het oordeel. Maar dat is een ander verhaal.

Teneinde de vergelijkende lessen te zien, moeten wij de tijdsafloop in tabelvorm bekijken. Het herstel onder Ezra en Nehemia was voor de nieuwe of tweede tempel.

Hizkia’s hervorming was op aandringen van God. Deze hervorming werd gevolgd door een terugval en door weer een andere hervorming door geïnspireerde profetie. Dit begon in de zevenjaar cyclus, voorafgaande aan het Jubeljaar. Dit wordt weer afgebeeld door de zevenjaar periode gezien in Bazuinendag en uitgelegd in de artikelen De val van Jericho [142] en ook De zeven zegels [140] en De zeven bazuinen [141].

Messias kort de laatste der dagen in door voor het Jubeljaar van het komende Millennium te komen, bijvoorbeeld in de zeven jaar voor het Jubeljaar 2027/28, dat is rond 2019/20. De opstand tegen Messias ziet het nieuwe systeem opgezet in de Millennium ordening zoals Ezra en Nehemia werden gebruikt.

Een vergelijkende tabel zou er uit kunnen zien als de onderstaande, en toekomstige gebeurtenissen zouden zoals op de tabel vermeld kunnen plaatsvinden.

Herstel van Israël onder de koningen

715/16 BCE Hizkia’s hervorming

Israël glijdt terug onder Manasse en Amon.

632 Josia’s hervorming begint.

630 Assyrische koning sterft.

627 Geen koning op de troon in het noorden

624 De natie Israël and the Samaritanen worden onderworpen en bevrijd van afgoderij.

624/23 Jubeljaar aangekondigd en de godsdienstige hervorming van het volk begint.

623/22 Het Pascha van de hervorming wordt gehouden. (er is een onderbreking in de vermelding)

616 De Meden verschijnen als de leiders tegen de Assyriërs en Egypte heeft zich verbonden met Assyrië.

614 Assur valt in handen van Cyaxares de Medische koning met een verdrag gesloten tussen de Meden en de Babyloniërs onder Nabopalassar die laat aankwam voor de val van Assur.

612 Nineve valt door een gezamenlijke aanval en Assyrië trekt terug naar Haran waar Ashuruballit II tracht om het Assyrische rijk te herstellen.

610 Ashuruballit II trekt terug uit Haran ondanks Egyptische hulp en de stad valt in handen van de Meden en Babyloniërs.

609 Josia gewond en uit de slag van Megiddo gehaald. Meden en Babyloniërs slaan de gezamenlijke Egyptische Assyrische aanval af.

605-525 Tijden der heidenen beginnen.

598/97 Juda valt voor de Babyloniërs en de Oude Tempel ordening wordt verwoest.

539 Verovering van Babylon door Cyrus en Darius de Mede zoon van Astyages, oom van Cyrus.

423-410 De Tweede Tempel wordt gebouwd. Zeventig jaarweken beginnen en eindigen in 70 CE.

398-373/2 Ezra and Nehemia herstellen de Tempel orde onder Artaxerxes II.

Herstel onder Messias

1914/18 WWI. Oorlogen van het einde beginnen.

1917 Herovering van Palestina door troepen van het Britse Gemenebest en verklaring van het Joodse thuisland.

1939 WWII begint.

1942 Holocaust begint

1945 WWII eindigt.

1953 Egypte roept de onafhankelijkheid uit.

1956 Suez crisis.

1996 einde van de tijden der heidenen. 2.000 jaar of 40 Jubeljaren sinds de geboorte van Messias. 3.000ste verjaardag van Davids intocht in Jeruzalem.

1997 Maand van jaren begint. Verwijdering van de wereldse ordening van Priesters, Prinsen en Profeten begint.

1998 Sabbatsjaar and 21ste jaar of the 40ste Jubeljaar sinds de zending van Johannes de Doper en Messias in het Jubeljaar van 27/28 CE. Voor de eerste maal het lezen der wet op het Loofhuttenfeest sinds eeuwen.

1999-2019 Oorlogen van de koningen van het noorden en zuiden en de verwoesting der naties begint.

2019/20 Messias begint met de onderwerping der naties en het roepen naar Megiddo.

2027/28 Het 40ste Jubeljaar verkondigd.

2028 Millennium begint.

Tijd van rechtbestuur onder de Bijbelse Wet begint.

Oorlog van de opstand

Hervorming en bouw van de tempel.

2997 + Satan losgelaten.

2997-3027 Oorlog van de laatste opstand

3028 Tweede opstanding en oordeel van de Heerscharen en de wereld.

3127 Overgave aan Eloah en de Stad Gods

3128 Eerste grote Pascha der Heerscharen

q