Christen Gemeenten van God
[183]
Vegetarisme en de Bijbel [183]
(Uitgave 1.0)
Veel religies in de wereld hechten geloof aan vegetarisme als een vorm van religieuze vooruitgang. Sommige zien het als een rite tot reiniging. Anderen zien het op ethische gronden als een middel om mishandeling van dieren te voorkomen. Dit artikel onderzoekt vegetarisme sinds de oude tijden tot aan het huidige Christendom. Onthouding van wijn wordt ook behandeld. Het houdt verband met het artikel Wijn in de Bijbel [188].
Christian Churches of God
P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA
E-mail:
secretary@ccg.org
(Copyright ã 1997 Wade Cox)
Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt, zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn. Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden.
Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina:
Vegetarisme en de Bijbel [183]
Veel religies in de wereld hechten geloof aan vegetarisme als een vorm van religieuze vooruitgang. Sommige zien het als een rite tot reiniging. Anderen zien het op ethische gronden als een middel om mishandeling van dieren te voorkomen.
Godsdiensten zoals Boeddhisme en Hindoeïsme hebben zulke verboden en het vroege Grieks Pythagorese systeem had ook reiniging taboes aangaande het eten van sommige soorten vlees. Boeddhisme neigt tot vegetarisme en in sommige extreme gevallen zelfs tot veganisme, een absolute vorm van vegetarisme, waarbij zelfs afgezien wordt van het eten van zuivelproducten zoals melk, kaas en eieren.
Het idee kwam in fasen tot ontwikkeling niet alleen in het oude India maar ook in Egypte. Boeddhistisch denken werd in Griekenland geïntroduceerd door Pyrrho van Elis (circa vierde eeuw BCE) (Burnet, artikel Sceptics, ERE, deel 11, pagina 228). Pyrrho ging naar India toen Anaxarchus, de leerling van Metrodorus van Chios, in het spoor van Alexander de Grote (circa 326 BCE) De Kshatriaanse edelman Sakyamuni ook wel Siddhartha of Tathagata geheten (geboren circa. 360 BCE) had de wet van de Dharma in Sarnath gegeven circa 327 BCE, waarbij hij erkend werd als de Boeddha. Pyrrho studeerde bij de naaktfilosofen en Magiërs in India. Hij woonde solitair in verlaten plaatsen (volgens Antigonius van Carystus zoals vermeld door Diogenes Laertius, ibid.) en hij was niet zozeer scepticus maar meer asceet en zwijger. Hij moet beschouwd worden als de eerste Boeddhistische invloed in het Westen. Boeddhisme was natuurlijk in oude tijden niet vegetarisch en er waren alleen voor voedsel een aantal verboden voor de soorten vlees, die niet gegeten mochten worden; waarvan de belangrijkste soorten olifanten, tijgers, grote katten, slangen en mensen waren. Deze soorten waren niet rechtstreeks voor ascetisme, maar zij stonden er wel mee in verband. Lang daarvoor had Pythagoras een school voor filosofie gesticht, die probeerde de mensheid te bevrijden van het wiel van de wedergeboorte binnen de leer van de zielsverhuizing. Deze opvatting was India vanuit dezelfde invloed binnengedrongen als in Griekenland, vanuit het Noorden, met de Hyperboreale Kelten, en kreeg de vage aanduiding Scythisch (John Burnet Early Greek Philosophy, vierde editie, Adam and Charles Black, 1958 herdruk, pagina 82, zie voetnoot 2). Filosofie werd zelf een reiniging en een manier om te ontsnappen van het wiel (Burnet (B), ibidem, pagina 83) De wijsbegeerte uit deze vroege periode ontkende het bestaan van de onsterfelijke ziel en er is geen ruimte voor de bewering, dat deze leer toegepast kon worden. Socrates was de eerste die de leer van de ziel op rationele wijze beweerde. (Burnet, ibidem, pagina 84 en ook Burnet "The Socratic Doctrine of the Soul", Proceedings of the British Academy, 1915-16, pagina 235) Oude godsdienst was niet een dogmatische bouwwerk. Er werd niets anders verlangd dan dat het ritueel op de juiste manier uitgevoerd werd in de juiste geestelijke gedachtegang; de aanbidder was vrij om zelf zijn eigen verklaring te geven. (Burnet) Dus de godsdienst van Israël, als een geschreven wetboek, was uniek vergeleken met de Grieken en hun verwante ordeningen. Het is ook gemakkelijk om te zien op welke manier ascetisme belangrijk werd voor een godsdienstige beweging die veel meer bezorgd was voor de vorm, dan de inhoud van het geschreven wetboek. De Grieks-Romeinse wereld heeft dit geërfd, waar het ritueel de plaats heeft ingenomen van begrijpen, en herhaling de plaats van gericht onderwijs.
Pythagoras, de zoon van Mnesarchos bracht zijn jongensjaren door op Samos. Hij was vooraanstaand tijdens de regering van Polykrates (532 BCE) Hij had veel gemeen met de Orfische en Bacchinale systemen die in Egypte aanwezig waren (hoewel de Egyptenaren helemaal niet geloofden in zielsverhuizing) en daarom werd aangenomen dat hij daar was geweest. Volgens Timaios kwam hij naar Italië in 529 BCE en heeft hij 20 jaar in Kroton gewoond. (Burnet, pagina 89), en gepensioneerd in Metapontion (ibidem, pagina 91). Hij was een Ioniër en de orde was oorspronkelijk beperkt tot de Achaïsche staten. Apollo was hun oppergod en niet Dyonisius alhoewel die waarschijnlijk meer op de Orfische maatschappij lijkt. Dat was zo omdat er een verband was van hun orde met Delos. Hij was gelijkgesteld met Apollo Hyperboreios (Burnet, pagina 90)
Wij weten dat Pythagoras erg bekend was in de vijfde eeuw, zowel als wetenschapper als leraar in de onsterfelijkheid. Hij onderwees de leer van de zielsverhuizing en dus de leer die aan het Boeddhisme vooraf ging. De structuur kwam van de Scythen naar India en Griekenland. De invloed van de Scythische Salmoxis is waarschijnlijk een bron van de leer van Pythagoras, ondanks het feit dat Salmoxis hem vele jaren voorafging. Er is echter een merkwaardige verdraaiing aan het ascetisme en reiniging van Pythagoras. Hij introduceerde de onthouding van sommige vleessoorten als deel van de rituelen tot zuivering. Volgens Aristoxenos, onthield hij zich niet van alle vleessoorten in het algemeen. Echter, het vlees dat verboden was, kwam van de bekende reine dieren, zoals het rund en de ram (Burnet, pagina 93). Hij hield van speenvarkens en malse geitjes. Burnet wijst op het commentaar van Aristoxenos in verband met het verbod op bonen, een Orfisch denken van Orphic en dit is mogelijk doorgedrongen tot de Pythagoreeërs (Burnet, pagina 93, voetnoot 5) Waarschijnlijk is dit denken in het algemeen overgenomen van Pythagoreïsme door de oude wereld. Het verband met de gewoonte om zich te onthouden van dierlijk vlees bestond tussen de Orfische, Bacchinale en Pythagorese systemen en vandaar blijkt het Gnosticisme vanuit Alexandrië te zijn binnengedrongen en zeker sinds het voorkomen in Rome het Christendom. We zullen dit proces hierna onderzoeken.
Het punt waarom het draait is, dat rein voedsel verboden is en onrein voedsel, zoals van het zwijn en de mysterie cultus maaltijd van het jonge bokje (waarschijnlijk gekookt in de melk van zijn moeder) uitdrukkelijk wordt aanbevolen, in flagrante tegenspraak met de Schriften. Pythagoras leerde de verwantschap tussen mens en dier en volgens Burnet was de regel om zich te onthouden van sommige vleessoorten niet gebaseerd op humanitaire of ascetische gronden maar op taboe. Dit wordt bevestigd door een commentaar van Porhyry’s Defence of Abstinence, waarin hij zegt dat, hoewel zij zich in de regel onthielden van vlees, zij het wel aten wanneer ze offerden aan hun goden. (Burnet, pagina 95, voetnoot 2 verwijzend naar Theophrastos Schrift über Frömmigkeit). Porhyry (V. Pyth. Hoofdstuk l5) heeft in zoverre de traditie bewaard dat Pythagoras een vlees dieet voor atleten voorschreef (Milo?). Burnet beweert dat dit verhaal ontstaan moet zijn in dezelfde tijd als die op de zelfde manier verteld zijn door Aristoxenos. Bernays toont aan dat het afkomstig is van Herakleides van Pontus (Theophr. Schr. n.8 zie ook Burnet, pagina 95, opmerking 3) Burnet beweert dat de neoplatonisten geprobeerd hebben om terug te keren naar de oorspronkelijke vorm van de Pythagorese legende en om de reconstructie van de vierde eeuw te ontkennen (ibidem).
Zij hadden een groot aantal bijgelovige onthoudingen en van wat wel en niet toegestaan was. Ze onthielden zich van bonen, het breken van brood, aten niet van een heel brood, en aten niet het hart (van hun offers). Voorbeelden van hun bijgeloof, zoals het niet aanraken van een witte haan, niet over een dwarslat stappen, geen vuur opporren met een ijzeren pook, geen bloemslinger vlechten enz zijn veel te saai om hier opgesomd te worden, maar zij kunnen gezien worden in Burnet (ibidem, pagina 96).
Het lijdt geen twijfel dat dit denken helemaal religieus en selectief was. Zij beschouwden muziek en astronomie ook als zuster wetenschappen. Zij gebruikten muziek voor het zuiveren van de ziel en medicijnen om het lichaam te zuiveren. Zulke methoden om de ziel te reinigen waren bekend in de Orgia van de Korybantes en verklaren dus de Pythagorese belangstelling in Harmonieën (Burnet, pp. 97-98). De invloed van Pythagoras op Aristoteles is duidelijk van het drie levens argument: het Theoretische, het Praktische en het Apolaustische, herhaald door Aristoteles in de Ethiek (zie ook Burnet, pagina 98). Noch moet zijn invloed op Plato genegeerd worden vanwege slechts indirecte verwijzingen door hem naar Plato (zie bijvoorbeeld Burnet, pagina 188). De religieuze aanzet van dit systeem was ook de eerste die de wiskunde verder dan de commerciële behoeften bracht. (Aristoxenos' verhandeling over rekenkunde; zie Burnet, pagina 99). Het schijnt dat Pythagoras de eerste was met het bestuderen van rekenkundige reeksen (Burnet, pagina 104) en ook de verhouding van het harmonische en de octaaf bepaald heeft. (Van de harmonische verhouding 12:8:6 vinden we dat 12:6 is de octaaf; 12:8 de vijfde en 8:6 de vierde; zie Burnet, ibidem, pagina 106).
Pythagoras schijnt ook ontdekt te hebben dat de aarde een bol was (Burnet, pagina 111) hetgeen de Ioniërs niet wilden aannemen. Het belangrijke punt hier is, dat wij met een belangrijk theoretisch en religieus systeem te maken hebben dat verbonden is met de Mysterie culten en vanwaar in het Westen het vegetarisme uit voortkwam. De regelingen van de taboes op zichzelf staan lijnrecht tegenover de Hebreeuwse systemen.
De religieuze systemen van de Beperking en de Onbeperking binnen het Pythagoreanisme en hun oppositie bij iemand als Parmenides is te complex om verder op in te gaan, maar er is een kosmologische betekenis in de structuur die verder onderzoek verdient. De centrale structuur had betrekking op de godin, die volgens Aetios Ananke werd genoemd en de Houdster van Schikkingen. Ze werd gezien als de bestuurster van alle dingen en stelde de loop van de sterren vast. Zij was het begin van alle paringen en geboorten en zij moet Eros geschapen hebben, de eerste van alle goden (Burnet, pp. 190-191). Wij hebben hier met de persoon van de Moeder godin te doen uit het oude Nabije Oosten die zich later vertoonde in het Christendom als een vergoddelijkte Maria. Burnet is onzeker waar zij geplaatst kan worden in de Mythe van Er, maar wijst erop dat Theophrastos verklaart, dat zij een positie inneemt, midden tussen de aarde en de hemel. Deze kosmologie staat centraal in het systeem. Burnet wijst erop dat de theorie van banden, die gevonden wordt in de oude filosofische systemen van Pythagoras enz., in verband staat met de melkweg en wij vinden dat deze centraal is in de gnostische leer over de ziel en de progressie naar en van de hemelen, die later weer te voorschijn komt met de aan de Mysteriën verwante reinigingssystemen. Wat het zo moeilijk maakt is het feit dat het Pythagoreanisme, evenals andere Mysterie culten, een mondelinge overlevering ontwikkeld hebben, tegengesteld aan de geschreven Bijbelse wet.
We zien dus dat er een directe afkeer sinds de oudste tijden bestaat tegen dit argument voor de onthouding van vlees. Ten eerste, omdat het een rechtstreekse ritus betreft van de Mysterie culten in de regeling voor voedsel, en ten tweede, omdat het in verband staat met een anti-Judaïsche oftewel anti-reactie op de wetten van God. Dit hele denkproces van beschuldigingen tegen God ligt ten grondslag aan de gehele redeneerwijze van het vegetarisme onder religieuze groeperingen, zelfs, zoals we zullen zien, onder hen, die beweren de wetten van God te onderhouden.
De Bijbelse positie
De categorieën van verboden voor dieren zijn opgesomd in het artikel De Voedsel Wetten [015]. De voedsel wetten staan in direct verband met de soorten dieren, die gegeten kunnen worden, en de soorten, die niet volgens de Bijbelse wet gegeten kunnen worden. Ten minste vanaf de tijd van Mozes hadden de wetten betrekking op de offers en het consumeren van deze dieren, die vallen in de toegestane (oftewel reine) categorie. Deze verordeningen zijn niet zo maar suggesties; zij zijn wetten van God die nauwkeurig aangeven en regelen en inderdaad het eten van vlees vereisen, in het geval van de Pascha maaltijd op 15 Nisan. Het gehele systeem was gebaseerd op het begrip van boetedoening voor zonde als een plengoffer van bloed, dat naar Jezus Christus, of Messias verwees.
Zowel het Judaïsme als het Christendom ontlenen hun bevoegdheden met betrekking tot het gebruik van vlees aan dezelfde teksten, die het eten van vlees regelen, namelijk het Oude Testament. Sommige richtingen van het Christendom trekken de conclusie uit teksten in het Nieuwe Testament, die zogenaamd het tegendeel van het Oude Testament beweren. Dit werd onderzocht in het artikel De Voedsel Wetten [015] en bewezen vals te zijn. Andere sekten zoals de Zevende Dags Adventisten beweren dat vegetarisme het juiste Bijbelse standpunt is. Zij rechtvaardigen dit door aanspraak te maken op het systeem aangaande de hof van Eden en van voor de zondvloed. Deze aanspraken zijn niet nieuw. Zij zijn afkomstig van een afdwalende vorm van het Christendom, die al te vinden was sinds de beginperiode van de Gemeente in elementen van het Gnosticisme. Deze beschouwingen werden aanvaard door sekten zoals Katharen of Puriteinen met andere Gnostische leer zoals manicheïstisch dualisme. Deze Katharen onder de Albigenzen vervolgden de Sabbat-vierende Vallenzen of Sabbatati en worden dikwijls met hun verward vanwege de vervolging van beide groepen.
Het gebruik van vlees en dieren vanaf Adam
Veel dwaling aangaande het gebruik van vlees komt door een verkeerd begrijpen van hetgeen er gebeurd is in het Boek van Genesis.
Genesis 2:4-25 4 Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen werden. Ten tijde, dat de HERE God aarde en hemel maakte, 5 er was nog geen enkel veldgewas op de aarde, en er was nog geen enkel kruid des velds uitgesproten, want de HERE God had het niet op de aarde doen regenen, en er was geen mens om de aardbodem te bewerken; 6 maar een damp steeg op uit de aarde en bevochtigde de gehele aardbodem; 7 toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.
8
Voorts plantte de HERE God een hof in Eden, in het Oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had. 9 Ook deed de HERE God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad.10
Er ontsprong in Eden een rivier om de hof te bevochtigen, en daar splitste zij zich in vier stromen. 11 De naam van de eerste is Pison; deze stroomt om het gehele land Chawila, waar het goud is; 12 en het goud van dat land is goed; daar is de balsemhars en de steen chrysopraas. 13 De naam van de tweede rivier is Gichon; deze stroomt om het gehele land Ethiopië. 14 De naam van de derde rivier is Tigris; deze stroomt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat.15
En de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren. 16 En de HERE God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, 17 maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.18
En de Here God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. 19 En de HERE God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. 20 En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste. 21 Toen deed de HERE God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. 22 En de HERE God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. 23 Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal `mannin' heten, omdat zij uit de man genomen is. 24 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot een vlees zijn. 25 En zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaamden zich voor elkander niet. (NBG51)We zien uit de tekst dat er een volgorde is in dit verhaal aangaande Adams schepping en het voedsel dat hem gegeven werd. Hij was geschapen, voordat er enig gewas of voedsel geschapen was in de hof sinds het bijzondere planten in de hof van Eden (Genesis 2:7-8), zulks in tegenstelling tot de derde dag van de schepping. Daarom werd hij voor een bepaalde tijd met iets anders gevoed. Dat is niet verwonderlijk want zijn spijsvertering moest zich zonder twijfel aan vast voedsel aanpassen, op de zelfde manier als waarop dit plaats vind bij een normaal kind. Hij was geschapen als een man maar toch was zijn systeem afhankelijk van aanpassing.
Adam was gegeven om van de bomen in het hof te eten en hem was verteld dat hij deze moest onderhouden. Hij had ook vee (Genesis 1:25; 2:20) ter beschikking gekregen. Het woord is SHD 929 behêmâh betekent dom beest of viervoetig dier. De naam behemoth (Job 40:10 SVV), waterbuffel, komt van deze uitdrukking. De uitdrukking behêmâh wordt hier normaal gebruikt voor vee. Dit is in tegenstelling tot de wilde dieren, SHD 2416 chay, dat ook hier in Genesis 1:30 gebruikt wordt. De tekst in Genesis 2 verklaart de volgorde van Genesis 1:20-31.
Er wordt verondersteld dat de tekst in Genesis 1:30 aangeeft, dat aan alle dieren het groene kruid werd gegeven tot spijze en dat de gehele schepping vegetarisch was.
Genesis 1:24-31 24 En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo. 25 En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
26
En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. 27 En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. 29 En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. 30 Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, geef Ik al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. 31 En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag. (NBG51)Merk op dat uit Genesis 1:25 blijkt dat God van het begin vee en dieren schiep. Van het begin werd dit onderscheid gemaakt en gevormd in de schepping. Vlees eten is een proces van chemische balans. De onreine dieren hebben chemische reacties die hun voedselketen afbreken. Deze chemische balans is ongeschikt voor het menselijke lichaam. Dit wordt verklaard in het artikel De Voedsel Wetten [015]. Wat in dat artikel niet uitgelegd wordt is dat er een enzymatisch proces is, zodat de enzymen van de roofdieren of vogels niet ongestraft door de mens gegeten kunnen worden. Er is een balans in de voedselketen, die zonder twijfel ingesteld was vanaf de schepping. God experimenteert niet of zoals Einstein zei, Hij dobbelt niet.
De commentatoren Rashi en Ibn Ezra beweren dat volgens vers 29, aan mens en dier bij de schepping hetzelfde voedsel toegestaan was. Zij beweerden dat het de mens verboden was om dieren te doden voor voedsel. Dit werd pas toegestaan van na de zondvloed. Deze verklaring is onjuist om de volgende redenen:
De commentaren, zoals die van Mozes Cassuto, Van Adam tot Noach, aangaande het vegetarisch eten, zijn puur verzinsel. Deze traditie werd opgesteld aan de hand van losstaande teksten en zonder archeologie. De reinigingsrituelen uit de Mysterie culten kunnen niet uitgesloten worden als van invloed op deze mensen door de Kabbala. Beweringen, zoals die van Joseph Albo, dat het doden van dieren gepaard gaat met wreedheid, razernij en het gewennen aan het vergieten van onschuldig bloed, is een directe en godslasterlijke bespotting van de natuur van Jehova Elohim, die het proces begon (zie hieronder).
In deze volgorde zien we ook een aanpassing aan de schepping in een volgorde. Eva was de laatste die geschapen werd. Het proces van de zondeval staat in Genesis 3. De loop van het verhaal maakt duidelijk dat de slang poten had tot op dit ogenblik. In Genesis 3:13-24 zien we de straf en de dialoog. Dit is niet zomaar een verhaal.
Genesis 3:13-24 13 Daarop zeide de HERE God tot de vrouw: Wat hebt gij daar gedaan? En de vrouw zeide: De slang heeft mij verleid en toen heb ik gegeten. 14 Daarop zeide de HERE God tot de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft. 15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen. 16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermeerderen de moeite uwer zwangerschap; met smart zult gij kinderen baren en naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen. 17 En tot de mens zeide Hij: Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft, 18 en doornen en distelen zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas des velds eten; 19 in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.
20
En de mens noemde zijn vrouw Eva, omdat zij de moeder van alle levenden is geworden. 21 En de HERE God maakte voor de mens en voor zijn vrouw klederen van vellen en bekleedde hen daarmede.22
En de HERE God zeide: Zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven. 23 Toen zond de HERE God hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. 24 En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken. (NBG51)Vanaf het begin had God al voorzien, dat dit proces zou plaatsvinden. Het Lam was geslacht en de uitverkorenen waren geschreven in het boek des levens, vóór de grondlegging der wereld. (Openbaring 13:8). Dus deze gebeurtenis was voorzien en er was voor gezorgd. Merk op dat de slang niet ondervraagd werd. Hij was schuldig gevonden. Vanaf vers 14 zien we weer opnieuw het onderscheid tussen het vee en de wilde dieren des velds. Dit kan alleen maar betekenen dat dit onderscheid vanaf het begin bedoeld was om te laten zien, dat het eten van vlees de bedoelde volgorde was. De dialoog betreffende de slang en het zaad van de vrouw is een geestelijk geschiedenis die te maken heeft met de opsluiting van Satan.
Het gebod in de verzen 18-19 moet niet misbruikt worden als de beperking van het voedsel, maar meer de last bij het inzamelen en de soorten. De boom des levens verleende onsterfelijkheid en daarom moest de schepping onsterfelijkheid onthouden worden, zodat zij gecorrigeerd en in een juiste verhouding tot God en de geestelijke Heerscharen gebracht kon worden. De commentaren zijn blijkbaar allegorisch.
Een belangrijke zaak is de volgende daad van Jahovah elohim. Hij doodt vervolgens een stuk vee om van de huid kleding te maken voor de man en de vrouw. Sforno verklaart met betrekking tot hun naaktheid dat, omdat hun handelen in dienst was van hun maker en niet voor het bevredigen van begeerten, hun samenleven net zo onschuldig was als eten en drinken (Soncino). Rashi is van mening dat de misleidende raad van Satan werd gewekt toen hij hen open en bloot zag samenleven. Sforno is van mening dat de slang een symbool is voor de verleider (Satan).
De rabbinale commentatoren begrijpen ook het begrip niet, dat Adam geestelijk stierf en dat daarom de Messias sterven moest als een offer voor de zonden van de wereld door de ongehoorzaamheid van Adam.
Hier zien we de volgorde die Jahovah elohim begonnen was met het offeren van dieren voor het kleden van mensen. Dus het doden hier was tot zuiver nut en begon bij Jahovah elohim, de ondergeschikte van Psalm 45:7-8. Het gebruik van huisdieren is dus bekrachtigd door God en Jezus Christus vanaf het begin van de geschiedenis van de mens. Er kan geen zonde aan Jahovah elohim door deze handeling toegeschreven worden. Dus de handeling was onderschreven en ingesteld voor de mensheid, die er gebruik van maakte, zoals we uit de archeologie zien.
Dit gebruik van vee of huisdieren wordt verder duidelijk gemaakt in de geschiedenis van Kaïn en Abel. Het vee was tot kudden gevormd en Abel was zowel veehouder als schaapsherder. Kaïn was landbouwer. Zowel Kaïn als Abel verschenen voor het aangezicht des Heren met offers Dus de offers voor de oogst waren op hun plaats gebracht met Adam. Dus de oogstfeesten gaan de Sinaï vooraf, evenals de Sabbat.
Abel bracht de eerstelingen van zijn kudde, van hun vet. Dus het offer van de eerstelingen en hun vet was vanaf het begin ingesteld. Het offer van Kaïn werd afgewezen. Dus, de superioriteit van het levende offer werd hier bevestigd. Het standpunt dat deze mensen vegetariërs waren is onmogelijk te handhaven. Genesis 4:7 schrijft zonde toe aan Kaïn, ook bij het afwijzen van zijn offer. De Targum vertaalt de tekst in een ruimere omschrijving.
Als u uw wegen verbetert, zullen uw zonden vergeven worden; maar indien u niet uw wegen verbetert, wachten uw zonden op u tot de dag des oordeels, want u zult gestraft worden indien u geen berouw heeft; maar wanneer u berouw heeft, zullen zij u vergeven worden (Soncino)
Christus is gisteren, vandaag en morgen dezelfde. Het is onvoorstelbaar dat hij een ordening zou opzetten en deze onmiddellijk veranderen, het gebruik van dieren verbieden, behalve het doden van dieren, die hij hen ter beschikking stelde voor kleding, wanneer dit niet als een voortdurende regeling was bedoeld. Het was inderdaad een voortdurende ordening en het houden van dieren en het doden ervan voor consumptie was een kenmerk van de beschavingen van zowel voor als van na de zondvloed.
Aan de gehele Adamitische ordening tot aan Noach, was het onderscheid tussen reine en onreine dieren gegeven en begrepen. Adam en Abel begrepen het en het was intact ten tijde van Noach.
Kaïn doodde Abel en de kracht van de producten van de aarde werd hem ontzegd. Het woord voor bloed hier is in het meervoud. (Hebr.: Kol demej, stem van het bloed meervoud. Hebr.: Dam enkelvoud, damiem meervoud, bloed) Daarom roept de bloedschuld van Abel. Dit heeft te maken met het bloed van Abel en zijn navolgelingen (Volgens Rashi was hij zovaak gewond, dat hij doodgebloed is door de vele wonden).
De strijd tussen de pre-Adamitische schepping en de nakomelingen van Kaïn en de nakomelingen van Set (de volgende zoon van Adam) en de andere nakomelingen van Adam bleef voortduren. De strijd en het kwaad riepen de beslissing op om dit aspect van de schepping uit te delgen. Het was niet Gods fout, het was het gevolg van de tussenkomst in de schepping door de Heerscharen in een poging om het plan van God te vernietigen. Veel van de schepping ging in deze fase verloren. (Genesis 6:7, 13)
De volgende fase is het behoud van de dieren door middel van Noach.
Noach werd geboden om twee van elk soort dieren in de ark te brengen met voldoende voedsel voor alle dieren. Dit betekent niet dat het gehele systeem van voor de vloed hetzelfde voedsel gebruikte als de dieren en dat ze vegetarisch waren. Het betekent dat, terwijl ze in de ark waren, ze allemaal hetzelfde voedsel hadden en dat er over een beperkte tijdsperiode niet gedood werd.
Genesis 6:17-22 17 Want zie, Ik ga een watervloed over de aarde brengen om al wat leeft, waarin een levensgeest is, van onder de hemel te verdelgen; alles wat op de aarde is, zal omkomen. 18 Maar met u zal Ik mijn verbond oprichten, en gij zult in de ark gaan, gij en uw zonen en uw vrouw en de vrouwen uwer zonen met u. 19 En van al wat leeft, van alle vlees, van alles zult gij een paar in de ark brengen om het met u in het leven te behouden; mannetje en wijfje zullen zij zijn. 20 Van het gevogelte naar zijn aard en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte van de aardbodem naar zijn aard, van alles zal een paar tot u komen om het in het leven te behouden. 21 En gij, neem u van alle voedsel, dat gegeten wordt, en verzamel het bij u, opdat het voor u en voor hen tot spijze zij. 22 En Noach deed het; geheel zoals God het hem geboden had, deed hij. (NBG51)
Genesis 7:1 gaat direct verder met uit te leggen dat van de reine dieren zeven paar genomen moesten worden en van de onreine één paar.
Genesis 7:1-3 1 de HERE zeide tot Noach: Ga in de ark, gij en geheel uw huis, want u heb Ik in dit geslacht voor mijn aangezicht rechtvaardig bevonden. 2 Van alle reine dieren zult gij zeven paar nemen, het mannetje en zijn wijfje, maar van de dieren, die niet rein zijn, een paar, het mannetje en zijn wijfje; 3 ook van het gevogelte des hemels zeven paar, mannetjes en wijfjes, om het geslacht in het leven te behouden op de gehele aarde. (NBG51)
Er is geen aanwijzing dat het nodig was om aan Noach uit te leggen wat rein en onrein was. Evenmin was er een aanwijzing dat hij niet wist wat de volledige diepte en omvang van de schepping in deze zin was. Het idee dat deze tekst aangeeft, dat de consumptie van dieren pas begon na de zondvloed, wordt niet ondersteund in de Bijbel door de pastorale natuur van de zonen van Adam noch door hetgeen wij weten van het tijdperk van voor de zondvloed door de archeologie.
Wij hebben menselijke overblijfselen uit dit tijdperk gevonden en wij hebben uitgebreide getuigen van dit soort mensen gevonden. Er is geen bewijs dat deze beschavingen vegetarisch waren. Integendeel, de bewijzen laten duidelijk zien, dat zij dat niet waren. De oudste mens gevonden in het ijs (in de Italiaanse Alpen) van omstreeks 3000+ BCE droeg kleding van leer, een koperen bijl en kwam uit een dorp van jager-verzamelaars.
Vegetarische verdedigers voor dit tijdperk negeren alle bekende bewijzen. Hun beweringen zijn in tegenstelling tot de Bijbel en archeologie.
We weten uit oude Egyptische documenten dat vlees en wild gevogelte, zoals duif en gans gegeten werd. Ganzen komen voor op het graf van Itet circa 2560 BCE in het Oude Koninkrijk. Kip was niet bekend tot aan het Nieuwe Koninkrijk en werd waarschijnlijk pas algemeen tijdens de Romeinse tijd (Baines en Malek Atlas of Ancient Egypt, Time-Life Books, 1994, pp8, 19). Terwijl irrigatie teelt voorkwam in wat beschreven wordt als de Neolithische periode in Mesopotamië, was er duidelijk een overwegend vlees consumerende samenleving van nomadische herders en jager-verzamelaars, met aanwijzingen dat gras werd verzameld voor graanproducten. Landbouw was aangetoond in de pre-dynastieke periode ten westen van Egypte aan de Middellandse Zee, maar voor landbouw doeleinden schijnt het, dat veranderingen van het klimaat naar droger een concentratie van mensen in het Nijldal veroorzaakte. (ibidem, p. 14)
Alhoewel Noord Afrika rond het pre-dynastieke Egypte hoofdzakelijk uit jager-verzamelaars of herders bestond, was landbouw daar gevestigd tijdens het Oude Koninkrijk. Er is geen enkel bewijs dat de samenlevingen van Mesopotamië tot aan Noord Afrika vegetarisch waren. Integendeel, het bewijs sluit een dergelijke bewering uit. De bewering dat de zonen van Adam, in tegenstelling tot al die andere herders veehouders waren, die wel hun dieren hoedden, maar ze niet opaten, is een bizarre redenering. De Bijbel stelt duidelijk vast, dat het offer ingesteld was met Adam en uitgevoerd werd door Abel. Daarom moeten de soorten reine dieren toen al bekend gemaakt zijn. God wilde niet de offers van onreine dieren toestaan of aanvaarden, zoals wij weten uit de wet. Te beweren dat de familie van Adam vee hield, offers instelde en vervolgens de offers weggooide zonder deze te eten is zo bespottelijk dat het niet serieus genomen kan worden. Bovendien, het nomadische herdersleven sluit vegetarisme als een mogelijke levenswijze uit. Prikkeldraad en gaas waren nog niet uitgevonden. De agrarische offers van Kaïn waren minder aanvaardbaar voor God. De argumenten die naar voren gebracht worden voor het vegetarisme voor de tijd van voor de zondvloed, zijn die van mensen die weinig of geen ervaring hebben van landbouw en veehouderij en zij negeren de duidelijke bewoordingen van de Bijbelse teksten.
Noach en de Zondvloed
Noach gehoorzaamde God en bracht de dieren in de ark zoals hem bevolen was. De verschillende soorten vee en dieren worden ook gebruikt in de tekst van Genesis 7:14.
De zondvloed begon op de zeventiende dag van de tweede maand gedurende Noach’s 600ste jaar. De zondvloed duurde 40 dagen of tot aan de zevenentwintigste dag van de derde maand. De wateren begonnen pas te zakken op de eerste Nisan. Het volgende jaar, op de zevenentwintigste Nisan, was de aarde droog.
Noach's eerste daad na de zondvloed was het bouwen van een altaar en daarop het offeren van elk rein dier en elk rein gevogelte. Deze daad behaagde God. Vanaf dat moment werd de belofte gedaan, dat zolang de aarde bestaat, de oogst blijft, de tijd om te zaaien, koude en warmte, zomer en winter, en dag en nacht zullen niet ophouden.
De Wet
God had de wet op de eerstelingen ingesteld met Adam en deze werd onderhouden door Noach en zijn nageslacht. De opstand na de zondvloed met Nimrod en de Babylonische ordening heeft de zuiverheid van de wet niet beschadigd. Abraham werd de belofte gegeven, omdat hij een vriend van God was. Zijn volk kwam in slavernij door de daden van de aartsvaders in Palestina. Zij vermenigvuldigden zich onder ontberingen en werden in de Exodus uitgeleid onder Mozes, opdat ze Zijn volk mochten zijn en een licht voor de naties.
God bracht Israël uit de slavernij met een offer. Dat offer verwees naar Messias. Israël was toen niet vegetarisch en ook niet van plan om vegetarisch te worden. De gehele wet voor voedsel en eerstelingen werd opnieuw aan Mozes gegeven op Sinaï. De voedselwetten aangaande vlees worden gevonden in Leviticus 11 en Deuteronomium 14. De redenen en de verboden betreffende deze inzettingen worden behandeld in het artikel De voedsel wetten [015].
Het priesterschap van Israël was betrokken bij het offer. De beweringen aangaande het offer door Joodse filosofen en kabbalisten, waaronder ook enige van hun uitstekende rabbi's, zijn beweringen die zowel de natuur van God als de rechtmatigheid van het priesterschap betwisten.
De volgende fase in dit vreemde rabbinale proces is dat zij de verordeningen van God beoordelen naar de inzettingen voor het verwijderen van bloed. De argumenten voor het vegetarisme onder de rabbinale autoriteiten zijn interessant, maar negeren de werking van profetie.
De rabbi's die dit vegetarische plan bevorderen schijnen de volgende argumenten te gebruiken:
De logica, dat de toestemming om vlees te eten slechts tijdelijk was, heeft de volgende grond:
Het is onvoorstelbaar dat de Schepper die een wereld van harmonie en een perfecte levenswijze voor de mensheid ontwierp, duizenden jaren later tot de ontdekking zou komen dat Zijn plan fout was. (R Abraham Isaac Hacohen Kook Een visioen van Vegetarisme en Vrede, red R. David Cohen).
De logica is juist. De veronderstelling is onjuist. Zoals wij weten, is God onveranderlijk en zo ook Messias. God verandert niet (Maleachi 3:6). Christus is gisteren, vandaag en morgen dezelfde (Hebreeën 13:8). De verandering in de wet waarnaar in Hebreeën 7:12 verwezen wordt, heeft betrekking op de metathesis van de wet, die het priesterschap in de uitverkorenen bevestigt als van de ordening van Melchisedek. De verandering betreft ook het offer. Er wordt niets gezegd of duidelijk gemaakt, dat de consumptie van vlees terzijde gesteld is; inderdaad, het tegendeel is het geval.
Kook gaat van het verkeerde standpunt uit, dat Adam en zijn zonen geen vlees aten. Daarom ziet hij dat er logischerwijze een tegenstrijdigheid is, in het geven en in de toepassing van de wet van God. Hij gaat van de verkeerde veronderstelling uit, dat vegetarisme de ordening vanaf den beginne was. Daarom zal het weer het systeem zijn in het einde. Daarom besluit hij dat het eten van vlees een middelmatige afwijking van God is. Zo kent hij aan God de tegenstrijdigheid toe, die hij probeert te vermijden.
Dit proces van tegenstrijdig redeneren in Judaïsme gaat verder met de redeneringen van R. Samuel Dressner.
Het verwijderen van bloed, dat de kasjroet onderwijst is een van de sterkste middelen om ons steeds weer bewust te maken, dat het eten van vlees in werkelijkheid een toestemming en compromis is.
Mozes Cassuto gaat dan verder met de absurde opmerking:
Blijkbaar was de Torah in principe tegen het eten van vlees. Toen Noach en zijn nageslacht toestemming kreeg om vlees te eten, was het een toestemming op voorwaarde van het verbod van het bloed.
Zulke redeneringen, die grilligheid toeschrijven aan de wetten van God, negeren de betekenis van die gedeelten, die de pastorale aard van de zonen van Adam beschrijven en toont een onwetendheid aan van de wetenschappelijke basis van de voedsel wetten. Het probleem hier ligt in de kennis van Cassuto, Dressner en Kook, niet in de logica en de betrouwbaarheid van de Torah. Deze mystieke traditie komt voort uit het Mondelinge systeem buiten de wet van God, die in de Kabbala zijn oorsprong vindt in de Mysterie culten. Deze mensen zijn vegetarisch en proberen hun afwijking van de Torah te rechtvaardigen, niettegenstaande de geschreven wet en het bewijs ertegen. Zij hebben waarschijnlijk een betere verontschuldiging dan een Christen voor zulke afwijkende standpunten, maar de Heilige Geest heeft toch een duidelijke richting gegeven door Christus en de apostelen met betrekking tot deze valse leer.
Profetie en vlees
Er wordt toevlucht genomen tot Jesaja voor de ondersteuning van een duizendjarig vegetarisch koninkrijk onder Messias.
Jesaja 11:6-9 6 Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; 7 de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; 8 dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken. 9 Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. (NBG51)
Nadruk wordt gelegd op het feit dat de leeuw stro zal eten gelijk het rund. Het kalf en de jonge leeuw gaan samen met een jong gemest dier. Zij zullen geen kwaad doen noch verderf stichten op de ganse heilige berg van God. Twee dingen worden hier duidelijk gemaakt. De plaats is Sion en het kalf en het jonge gemeste dier en het rund worden hier genoemd. Dit rund is een os, een gecastreerde stier; veeteelt is daarom nog steeds in stand. Een gemest jong dier is een stalgevoed beest voor vlees. Het woord is SHD 4806 merîy’ en heeft de betekenis gevoed of vet vee. Het is hetzelfde woord dat gevonden wordt in Ezechiël 39:18. De achtergrond in Ezechiël is tijdens de Wederkomst en het gaat dan verder met het behandelen van het herstel van de offers gedurende het duizendjarig vredesrijk (Ezechiël 40:38-43; 43:18-27; 44:6-8; 45:13-25; 46:1-8).
Deze offers zullen plaats vinden op de Sabbatten en de Nieuwe Maansdagen (Ezechiël 46:3) De slachtoffers van de mensen zullen gekookt worden in keukens die voor dit doel bij de Tempel staan (Ezechiël 46:24).
Behalve het vlees van het slachtoffer, dat bij de Tempel gekookt wordt, zullen er rivieren voortkomen uit de wateren van de tempelberg en vis zal er gevangen worden door vissers bij de zee van Engedi tot aan En-Eglaïm. De moerassen en de poelen zullen er zijn voor zout verzameling. Behalve dit vlees zullen er bomen op de oevers van de rivier zijn. Het zullen verschillende soorten bomen zijn, die elke maand vrucht dragen. De bladeren zullen tot geneesmiddel voor de volken zijn (Ezechiël 47:9-12).
De tekst van Amos 9:14 moet dus gezien worden in verband van een algemeen ordening en niet als een omlijning van beperkte soorten voedsel. Bovendien laat Amos 9:13 zien dat het gebruik van wijn een belofte is voor het duizendjarig vredesrijk.
Amos 9:13-14 13 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien. 14 Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israël: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten. (NBG51)
Veeteelt betreffende het produceren van melk zien we ook in Joël 3:18
Joël 3:18 18 Te dien dage zal het geschieden, dat de bergen van jonge wijn zullen druipen en de heuvelen van melk zullen vloeien en alle beken van Juda van water zullen stromen; een bron zal ontspringen uit het huis des HEREN en zal het dal van Sittim drenken. (NBG51)
Zacharia 14 laat duidelijk zien dat in het millennium de feesttijden gehouden worden en dat de volken hun vertegenwoordigers naar Jeruzalem zullen zenden; anders worden ze gestraft. (Zacharia 14:16-19). De tekst gaat door en laat duidelijk zien dat gedurende het Millennium onder Messias de offers en het eten van vlees doorgaan.
Zacharia 14:20-21 20 Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: Den HERE heilig; en de potten in het huis des HEREN zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar; 21 ja, alle potten in Jeruzalem en in Juda zullen de HERE der Heerscharen heilig zijn, zodat alle offeraars kunnen komen en die gebruiken om daarin te koken. En er zal te dien dage geen Kanaäniet meer zijn in het huis van de HERE der heerscharen. (NBG51)
De Bijbel heeft dus een samenhangende en duidelijke boodschap gegeven voor het eten van toegestaan vlees, vanaf Adam tot aan het eind van het Millennium. God is dus standvastig en de ordening is zeker en rechtvaardig. Vegetarisme heeft geen toestemming in enig deel van het Oude Testament. De rabbi's die dit eisen doen het in tegenstelling met duidelijke bijbelteksten. Hun argumenten zijn beschuldigingen tegen de wetten en natuur van God. Het zijn in feite aanklachten tegen de rechtvaardigheid en de volledigheid van de Heer der Heerscharen en de Messias.
De boodschap van het Nieuwe Testament
Het is duidelijk dat Christus geen vegetariër was. Hij vierde het Pascha. (Matteüs 26:17-19; Markus 14:12-16; Lukas 2:41; 22:8-15; Johannes 2:12, 23; 6:4; 11:55; 18:28,39; 19:14) waarmee het eten van vlees noodzakelijkerwijs gemoeid was (Exodus 12:11-13) en hij was zelf het Pascha (Lukas 22:11).
De apostelen hielden de voedselwetten en aten vlees. Dus er was geen afschaffing van vlees vanaf Pinksteren. Handelingen 10 wordt gebruikt om te bewijzen dat de soorten toegestane vlees werden uitgebreid (zie het artikel De Voedsel Wetten [015]), maar dit kan op geen enkel wijze uitgelegd worden dat vegetarisme toegestaan is. De uitleg van de tekst laat in feite zien, dat bekering uitgebreid werd tot de heidenen, zoals Petrus het zelf uitlegde.
Vlees van dieren geofferd aan afgoden
De meer ingewikkelde passages met betrekking tot vlees gaan over het vlees van dieren, geofferd aan afgoden. De tekst in Romeinen 14:1-4 wordt gebruikt om aan te tonen dat vegetarisme binnen het Christendom toegestaan is, maar wel als een zwakkere vorm van Christendom. Deze uitleg is onjuist. De onthouding van vlees is hier niet op de gronden die door vegetariërs aangevoerd worden, die aanklachten tegen God zijn. De gronden zijn hier gebaseerd op de veronderstelling dat hetvlees aan afgoden geofferd zou zijn. Dus hier is het onthouden zodanig dat de wet aangaande het eten van voedsel, geofferd aan afgoden, niet overtreden wordt.
Romeinen 14:1-4 1 Aanvaardt de zwakke in het geloof, maar niet om overwegingen te beoordelen. 2 De een gelooft, dat hij alles eten mag, maar de zwakke eet plantaardig voedsel. 3 Wie wel eet, minachte hem niet, die niet eet, en wie niet eet, oordele hem niet, die wel eet, want God heeft hem aanvaard. 4 Wie zijt gij, dat gij eens anders knecht oordeelt? Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan. Maar hij zal staande blijven, want de Here is bij machte hem vast te doen staan. (NBG51)
De tekst in Romeinen 14:6 in de Statenvertaling bevat een gedeelte, dat niet in de oude teksten aanwezig is.
Romeinen 14:6 6 Die den dag waarneemt, die neemt hem, waar den Heere; en die de dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. Die daar eet, die eet zulks den Heere, want hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God. (SVV)
Romeinen 14:6 6 Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na om de Here en ook hij dankt God. (NBG51)
De tekst en die de dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere komt niet in de oudste manuscripten voor (zie ook Companion Bible, opmerking bij vers 6). De tekst gaat over voedsel geofferd aan afgoden en of het al dan niet rein is. In de Gemeente werd de houding aangenomen, dat als niemand het wist, dat het dan ook niet geofferd was. De zwakken in het geloof verkozen om het helemaal niet te eten, opdat hun geweten geen geweld aangedaan werd. Daarom is deze wijze van onthouding niet op vegetarische gronden maar gronden van veronderstelde afgoderij. Daardoor werd het vlees onrein beschouwd. Dit standpunt verklaart een tekst van Paulus als een van de teksten waarop in 2Petrus gezinspeeld wordt dat tot de ondergang leidt van degenen die dit verdraaien.
Romeinen 14:14-23 14 Ik weet en ben overtuigd in de Here Jezus, dat niets uit zichzelf onrein is; alleen voor hem, die iets onrein acht, is het onrein. 15 Want indien uw broeder door iets, dat gij eet, gegriefd wordt, wandelt gij niet meer naar de eis der liefde. Breng niet door uw eten hem ten verderve, voor wie Christus gestorven is. 16 Laat van het goede, dat gij hebt, geen kwaad gezegd kunnen worden. 17 Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de Heilige Geest. 18 Want wie door deze Geest een dienstknecht is van Christus, is welgevallig bij God, en in achting bij de mensen. 19 Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouwing bevordert. 20 Breek niet ter wille van spijs het werk Gods af; alles is wel rein, maar het is verkeerd voor een mens, als hij door zijn eten tot aanstoot is. 21 Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot. 22 Houd gij het geloof, dat gij hebt bij uzelf voor het aangezicht Gods. Zalig is hij, die zich geen verwijten maakt bij hetgeen hij goed acht. 23 Maar wie twijfelt, wanneer hij eet, is veroordeeld, omdat hij het niet uit geloof doet. En al wat niet uit geloof is, is zonde. (NBG51)
Deze teksten verwijzen niet naar de soorten rein en onrein vlees, zoals gegeven in de wet. Als dit zo was, kan Paulus geen apostel van Jezus Christus zijn. Wetenschappelijk weten wij dat de verdeling van voedsel in soorten een gezonde basis heeft. Bovendien weten wij dat de Gemeente de soorten rein en onrein vlees eeuwenlang in acht heeft genomen. Na de afval, nam de Gemeente tijdens de vervolging deze in acht, en doet nog steeds zo. Dus Paulus moet verwezen hebben naar het voedsel, dat geofferd werd aan afgoden, want anders sprak hij niet overeenkomstig de wet en de getuigenis (Jesaja 8:20). Hij spreekt over iets anders dan voedsel dat met dankzegging ontvangen wordt. Deze tekst verwijst dus naar het voedsel, dat geofferd werd aan afgoden. Degenen die zich onthielden waren zwak in het geloof. Er is echter geen grond voor deze vorm van onthouding, aangezien eeuwen geleden dergelijke offers opgehouden zijn.
Paulus werd door de Heilige Geest duidelijk ingegeven om twee kwesties over deze zaak vast te leggen. Hij deed een uitspraak over een, voordat hij de richting wist en hij werd voor zijn fout terecht gewezen. Het andere zou in de laatste dagen een ernstig probleem in de Gemeente van God worden en vereiste daarom een duidelijke profetische richting van de Heilige Geest.
De leer van de boze geesten in het laatst der dagen
De leer van de boze geesten in het laatst der dagen wordt behandeld in het artikel De leer van de boze geesten in het laatst der dagen [048]. De leer die door de boze geesten in het laatst der dagen naar voren gebracht wordt, gaat over het huwelijk en vegetarisme. Paulus sprak over het huwelijk, maar het was duidelijk dat hem in deze zaak geen richting door de Heilige Geest was gegeven. De volgende keer dat hij over deze dingen sprak had hij een duidelijk richting. Laten we de verklaringen onderzoeken.
In zijn brief aan de Korintiërs gaf Paulus een mening, waarvan hij zei dat het alleen zijn mening was, en dat hij geen bevel van God had.
1Korintiërs 7:25-40 25 Voor de jongedochters heb ik geen bevel van de Here. Maar ik geef mijn mening, als iemand, die door de ontferming des Heren trouw is.
26
Ik acht dus om de bestaande nood dit goed, dat het voor een mens goed is, zo te zijn. 27 Zijt gij aan een vrouw verbonden? Zoek geen scheiding. Hebt gij geen vrouw meer? Zoek er geen. 28 Maar ook wanneer gij trouwt, dan doet gij daarmede geen kwaad, en wanneer een jongedochter trouwt, dan doet ook zij daarmede geen kwaad. Maar wel staat zulke mensen verdrukking voor het vlees te wachten, die ik u gaarne besparen zou.29
Dit bedoel ik, broeders: de tijd is kort. Tenslotte, laten zij, die een vrouw hebben, zijn als zonder vrouw; 30 die wenen, als weenden zij niet; die blijde zijn, als waren zij niet blijde; die kopen, als zouden zij er niets van behouden; 31 die van de wereld gebruik maken, als zouden zij haar niet ten einde toe gebruiken. Want het uiterlijk van deze wereld is bezig te verdwijnen.32
En ik wilde wel, dat gij zonder zorgen waart. Wie niet getrouwd is, wijdt zijn zorgen aan de zaak des Heren, hoe hij de Here zal behagen. 33 Maar hij, die getrouwd is, wijdt zijn zorgen aan aardse zaken, hoe hij zijn vrouw zal behagen, en hij is verdeeld. 34 Zowel zij, die geen man meer heeft, als de jongedochter, wijdt haar zorgen aan de zaak des Heren, om heilig te zijn naar lichaam en geest. Maar zij, die getrouwd is, wijdt haar zorgen aan aardse zaken, om haar man te behagen. 35 Dit zeg ik in uw eigen belang, niet om u een strik om te werpen, maar lettende op de betamelijkheid en de onverdeelde toewijding aan de Here.36
Vindt nu iemand, dat hij jegens zijn jongedochter niet betamelijk handelt, indien zij reeds wat ouder wordt, en het zo behoort te geschieden, hij doe, wat hij wil; het is geen zonde, laten zij trouwen. 37 Doch hij, die, in zijn gemoed vast overtuigd, niet genoodzaakt wordt en macht heeft over zijn wil en hiertoe bij zichzelf besloten heeft, zijn jongedochter ongerept te laten blijven, zal wel doen. 38 Wie dus zijn jongedochter uithuwelijkt, doet wel, en wie haar niet uithuwelijkt, doet beter.39
Een vrouw is gebonden, zolang haar man leeft; maar indien haar man is ontslapen, is zij vrij om te trouwen, met wie zij wil, mits in de Here. 40 Toch is zij naar mijn mening gelukkiger, indien zij blijft, zoals zij is; en ik meen ook de Geest Gods te hebben. (NBG51)Dit advies van Paulus was verkeerd, maar het was toegestaan, omdat het een ander doel diende. Het was correct in de geest, waarin het gegeven werd en het doet dienst in deze tekst als een vermaning voor degenen die God dienen. Bovendien is het een bemoediging voor degenen die geen kinderen hadden en in werkelijkheid of voor het geloof gesnedenen waren. Er waren in die tijd veel eunuchen (canon 21 van de Apostolische Canons, ANF, Deel VII, pagina 501 moedigt aan om hen tot bisschop te wijden). Daarom was dit advies correct, omdat het degenen die in de gemeente minder bevoorrecht waren, bemoedigde. Zulke mensen zijn ook gelovigen en zij hebben genoeg leed te dragen voor hun verlies en behoren verheven te worden in hun dienstbetoon voor God. Het was en is echter niet bedoeld als een verbod op het huwelijk in de Gemeente. De Heilige Geest kwam tussenbeide omdat deze zaak en een andere later ernstige problemen zouden vormen.
1Timoteüs 4:1-5 1 Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen, 2 door de huichelarij van leugensprekers, die in hun eigen geweten gebrandmerkt zijn, 3 het huwelijk verbieden en het genot van spijzen, welke God toch geschapen heeft om met dankzegging te worden gebruikt door de gelovigen, die tot erkentenis der waarheid gekomen zijn. 4 Want alles wat God geschapen heeft, is goed en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt: 5 want het wordt geheiligd door het woord Gods en door gebed. (NBG51)
Paulus maakte hier duidelijk dat de Geest nadrukkelijk heeft gezegd, dat in het laatst der dagen deze leer van de boze geesten voor zou komen. Wij zien ze nu in veel grotere mate dan ooit tevoren. Tot aan deze eeuw, is deze leer van de boze geesten over het zogenaamde celibaat, niet alleen binnen de Orthodoxe en de Rooms Katholieke Kerk, maar ook eeuwenlang in de Gnostische, Manichese en de zogenaamde Puriteinse of de Kathaarse ordeningen geweest. Aan de andere kant was vegetarisme en het onthouden van alcohol beperkt tot de Gnostici, Manicheeërs en de Katharen en hun erfgenamen. Deze sekten hadden de Gemeente van God eeuwenlang min of meer geschaduwd, dikwijls vervolgingen op hen brengend.
Gnostisch ascetisme
De leer der Asceten was van oorsprong aanwezig onder de Mysterie culten en drong middels de Pythagoreeërs het Westerse denken binnen. De invloed van de Mysteriën in Noord Afrika zag ook deze invloed op de economische en sociale groepen, die ontstonden in Alexandrië, als een macht tegengesteld aan de Judaïsche wet. Dat systeem werd Gnosticisme genoemd naar het woord gnosis of kennis, waarvan de aanhangers beweerden, dat deze komt van mystieke ervaringen. Het was ascetisch net als de mysteries in de onthouding van vlees. Een andere school van Gnosticisme kwam in Syrië tot ontwikkeling en zou een reeks ascetische en anti-wet denkers voortbrengen. Simon Magus was de bekendste van deze school.
De twee grote scholen van Gnosticisme waren dus de Alexandrijnse en de Syrische. Van de Alexandrijnse school die Basilides, Valentinus en Ophites omvatte, zien wij dat het Platonisme en de emanatie theorie de overhand voeren. In de Syrische school, die bestond uit Saturninus, Bardesanes en Tatianus, zien wij dat Parsiisme en Dualisme de overhand voeren.
Apart van deze twee scholen was de ordening van Marcion, die in Klein Azië opkwam. Schaff beweert dat dit zo kwam door de erfenis van Paulus en zijn sterke vrij evangelische boodschap, tegengesteld aan het legalisme. (Zie Schaff De Geschiedenis van de Christelijke Kerk, Deel 2, Eerdmans, Michigan, 1987 herdruk, p. 459) Schaff blijkt de boodschap van Paulus verkeerd te hebben begrepen (zie het artikel Werken der Wet of MMT [104] en de series over de Wet in het algemeen).
Gnosticisme kwam in drie vormen voor, afhankelijk van het systeem waarop het zichzelf geënt had. Deze zijn de heidense, Joodse en Christelijke vormen. Daarom is het niet verrassend om Joodse schrijvers te vinden, die de Gnostische ascetische begrippen vanuit het Oude Testament ondersteunden, tegengesteld aan de strekking van de Oudtestamentische wet en profetie. Deze inbreuk werd mogelijk gemaakt door Kabbala en werd gevonden onder hun meest vooraanstaande rabbi's. Dat zogenaamde Joodse schrijvers en zogenaamde Christelijke schrijvers zowel ascetische leer kunnen formuleren rond de Bijbel, door misbruik te maken van de Schriften, is niet verrassend. Zij omhelzen geen Bijbelse leer; zij ondersteunen hun parasitair Gnostisch systeem, waarop zij steunen, hetgeen een mengvorm is van beide systemen. De herkenning hiervan is heel belangrijk voor het begrijpen van dit verraderlijke karakter van hun theologie.
Schaff beweert dat de Simoniërs, Nicolaïtanen, Ophiten, Carpocratianen, Prodicianen, Antitacten en Manicheeërs tot een heidense klasse Gnostici behoren. Hij meent dat Cerinthus, Basilides, Valentinus en Justin tot een Judaïsche klasse behoren en Saturninus, Marcion, Tatianus en Encratites tot een Christelijke (ibidem, p. 460). Maar hij merkt juist op, dat het verschil slechts betrekkelijk is. Alle Gnostische systemen zijn heidens van karakter en voornamelijk gekant tegen het zuivere Judaïsme van het Oude Testament en het Christendom van het Nieuwe Testament. Hij zegt:
Het Judaïsme van de zogenaamde Judaïserende Gnosticus is alleen maar onecht, of het nu een Alexandrijns of een Kabbalistisch kleurtje heeft.
In voetnoot 1 op pagina 460 merkt hij op dat Gibbon alleen aan hun anti-joodse karakteristieken aandacht schenkt en daarmee zijn eigen afkeer tegen het Oude Testament duidelijk maakt. Een belangrijk punt is dat de Kabbalistische elementen die de Joodse filosofie op ruime schaal binnengedrongen waren, de Oudtestamentische godgeleerdheid trachtten te beïnvloeden met ascetisme en dit is wijd verbreid in Judaïsme.
Schaff verdeelde de Gnostici in drie groepen: de speculatieve of theosofische Gnostici onder wie hij Basilides en Valentinus rangschikt; de praktische en ascetische (Marcion, Saturninus en Tatianus), en de anti-nomiaanse onder wie hij de Simoniërs, Nicolaïtanen, Ophites, Carpocratianen en de Antitacten groepeert.
Simon Magus is misschien de eerste mystieke invloed op het Christendom. (Handelingen 8:4-24). Simon Magus werd door Filippus gedoopt in Samaria omstreeks 40 CE en hij probeerde de kracht van de Heilige Geest met geld te verkrijgen en werd door Petrus weggestuurd. Justinus Martyr, die zelf een Samaritaan was, zei dat Simon een inwoner van Gitthon in Samaria was. (Apol. 1,26). Er was een plaats genoemd als Gittai, dat nu Kuryet Jit heet, vlakbij Flavia Neapolis of Nablus, de woonplaats van Justinus Martyr (Schaff, p 461, voetnoot 2). Josephus vermeldt echter een Joodse tovenaar met dezelfde naam die een inwoner van Cyprus was en een vriend van de landvoogd Felix. Het schijnt dat hij gehuurd werd om Drusilla, de vrouw van koning Azizus van Emesa in Syrië, van haar man te vervreemden. Felix hoopte haar te huwen (Oudheden der Joden XX, 7, 2). Het verhaal zou daarom een verhuizing van Samaria naar Syrië inhouden om het doel van de landvoogd te bereiken. Dopen in de Gemeente was blijkbaar een ander winstgevende zaakje. Het woord simonie wordt nog steeds gebruikt voor de handel in kerkambten.
Simon presenteerde zich als een uitstraling van de godheid en trok velen in Samaria door zijn toverij. Hij kwam voor als een vroeg Joodse mysticus, misschien de voorloper van Kabbalisme werkzaam buiten de grenzen van de Judaïsche macht. Irenaeus identificeerde hem als de magister en oorsprong van alle ketters en in het bijzonder van de Gnostici. Dit is natuurlijk onjuist omdat Gnosticisme reeds lang tevoren sterk was in Egypte. Hij merkte op, dat hij een Gnosticus was en van groot belang voor de beweging; maar zijn Gnosticisme was een lomp vroeg soort. Hij verklaarde zichzelf een verpersoonlijking van de creatieve wereldgeest. Zijn metgezel, de vroegere prostituee Helena van Tyrus, werd verklaard de belichaming van de ontvankelijke wereldziel te zijn. Zijn volgelingen aanbaden hem als een verlossende genie tot in de derde eeuw. De sekte was immoreel in hun principes and praktijken. Justinus Martyr vermeldt dat hij zo'n indruk op de Romeinse Senaat en het volk maakte, dat ze hem goddelijke eer bewezen en een standbeeld voor hem oprichtten, volgens hem op een eiland in de Tiber. (Apol. 1. 26,56). Deze plaats in onjuist en verwart het standbeeld, dat gevonden werd in 1574, met het opschrift Semoni Sanco Deo Fidio sacrum etc. Dit verwijst naar Semo Sancus of Sangus een Sabijnse-Romeinse godheid onbekend voor hem (Schaff, p. 462) Dit betekent natuurlijk niet dat er geen ander gedenkteken in Rome is opgericht en dit is waarschijnlijk de reden voor de herhaling van de fout bij Irenaeus (Adv. Her. 1, 23,1) en Tertullianus (Apol. 13) en ook bij Eusebius. Schaff vermeldt dat Hippolytus, die in Rome woonde, het niet noemt (ibidem). De naam Simoniërs wordt nog steeds gebruikt in sommige geschriften voor Gnostici in het algemeen. De anti-nomiaanse sekten worden elders behandeld. Deze sekten beoefenden immoraliteit en waren geen asceten in dezelfde betekenis als de bredere Gnostische groepen, en overleefden niet als gevolg van hun ontaarde levenswijze.
De Gnosticus Cerinthus was naar verluidt een Egyptische Jood, die in Alexandrië studeerde onder Philo volgens een traditie opgetekend door Epiphanius. Deze traditie beweert dat hij een van de valse apostelen was, die zich tegen Paulus verzette en besnijdenis eiste voor de Gemeente (Galaten 2:4; 2Korintiërs 11:13).
Van hem wordt beweerd dat hij zich verzet heeft tegen Johannes, toen deze naar verluidt een publiek badhuis verliet, dat in kon storten omdat Cerinthus daar was. Hij onderwees de scheiding tussen de aardse Jezus en de hemelse Christus die op hem neerdaalde. Dit standpunt behoort ook tot de antichrist. Hij was overtuigd Judaïst. Schaff probeert hem bij de Ebionieten te plaatsen (ibidem p. 465). Hij was ook een aanhanger van het duizendjarig rijk dat gecentreerd was op Jeruzalem. Dit is weggelaten door Irenaeus, die zelf ook een chiliast was, maar is vermeld door Caius, Dyonisius (in Eusebius), Theodoret en Augustinus (zie Schaff, p. 466). Dit waren de eerste voorbeelden, die de beginselen van de theologie van de Gemeente verenigden, maar begonnen waren met het verdraaien van hun uitleg binnen de Gnostische beelden. Cerinthus moet echter niet gerangschikt worden onder de centrale kern van Gnostici, die sterk anti Oudtestamentisch was. Het schijnt dat hij geprobeerd heeft om het te ondermijnen door middel van verwantschap, maar hij had ook lastenaars onder de zogenaamde orthodoxen. Dit was het einde van de afwijkingen van de late eerste eeuw.
In de tweede eeuw begonnen de Gnostische leraren tijdens het bewind van keizer Hadrianus (117-138 CE) met de eerste van de goed ontwikkelde ordeningen, namelijk die van Basilides. Zijn ordening was eerder monotheïstisch dan dualistisch, maar latere schrijvers probeerden hem tot dualist te verklaren.
Basilides bracht een theoretisch beeld voort van Christus, dat zich ontwikkelde tot een drievoudige Christus. Christus werd gezien als de zoon van de eerste archont, de zoon van de tweede archont en de zoon van Maria. De verzoening van de zonen van God met het wezen dat God was, werd buiten het bestaan verkregen door het voortbrengen van Christus uit deze archonten, die aan Hem ondergeschikt waren. Zijn volgelingen waren naar verluidt in de praktijk enigszins losbandig en zij bedierven zo de ordening van hun stichter. Deze groep bleef in Egypte tot aan de vierde eeuw en volgens Sulpicius Severus werd een deel van hun leer door Marcus van Memphis naar Spanje gebracht. (zie Schaff, p.472)
Deze groep, samen met de Ophiten, Peraten en Valentianen verwezen vaak naar het evangelie van Johannes voor het midden van de tweede eeuw.
Valentines wordt beschouwd als de belangrijkste Gnostische theoreticus. Irenaeus richtte zijn werk tegen hem. Hippolytus beweerde dat hij Platonist en Pythagoreër was (Schaff, p.472-3). Hij was ook van Egyptische Joodse afkomst en studeerde in Alexandrië (Epiph. Her XXXI. 2; zie Schaff, p. 473). Door eerzucht brak hij met de orthodoxe kerk, volgens een vermoeden van Tertullianus. Hij kwam naar Rome als publieke leraar tijdens het pontificaat van Hyginus (137-142 CE), en bleef daar tot het pontificaat van Anicetus (154 CE) (Iren. III, 4, 3). De Valentianen hadden zich verschanst vóór 140 CE en worden genoemd door Justinus Martyr (Syntagma against all Heresies verloren maar bekend in First Apology). Rome was, als centrum van het wereldrijk, het centrum geworden van alle sektes en ketterij. Valentinus was één van de eerste Gnostici, die in Rome onderwees met Cerdo en Marcion. Dit zou een belangrijke invloed hebben op sommige aspecten van de Christelijke theologie. Hij werd in de kerkelijke ban gedaan en stierf op Cyprus omstreeks 160 CE (Schaff, p. 473). Schaff denkt dat de kerk te goed verschanst was om nog aangetast te kunnen worden, maar hij redeneert van een modern orthodox standpunt. De veranderingen die in de tijd van Hyginus en Anicetus plaats vonden, zijn erg belangrijk. De theologie van Valentinus probeert de Bijbelse ordening van de raad van dertig te gebruiken, die hij rangschikt als dertig tijdperken voortkomende uit de afgrond. Christus en Sofia oftewel Heilige Geest zijn de laatste van de dertig.
De school van Valentinus is verdeeld in twee takken; een oriëntaalse en een Italiaanse. Axionicos of Ardesanes (Bardesanes) onderwees een geestelijk en hemels lichaam van Jezus Christus, omdat de Sofia of de Heilige Geest over Maria kwam. De Italiaanse school onder Heraclion en Ptolemeüs leerde dat het lichaam van Christus psychisch was, en daarom daalde de Geest op hem bij de doop. Deze sekte kwam dichter bij de orthodoxie in de nakomelingen dan bij de meester. Hier zien we het samensmelten van uiteenlopende ordeningen.
Origines beschuldigt hen er zelfs van niet allegorisch genoeg te zijn in hun uiteenzetting van het evangelie naar Johannes (Grabe Spicil. II. 83-117; zie Schaff, p. 479, voetnoot 2). Ptolemeüs, in de Brief aan Flora, meende dat de schepping van de wereld en het Oude Testament niet van de allerhoogste God kon uitgaan. Hij beroept zich op de apostolische traditie en Johannes1:18 over deze kwestie. God is de enige Die Goed is (Matteüs 19:17) en daarom kan Hij niet de schepper zijn van een wereld met zoveel kwaad. Dit gezichtspunt van hun kant demonstreert een gebrek aan kennis van de Schriften en van degenen die aan het Christelijk geloof hechten in het algemeen, zelfs in dit vroege stadium.
Marcos, een andere leerling van de Valentijnse school, die in Azië en in Gallië in de tweede helft van de tweede eeuw leerde, entte de Pythagorese en Kabbalistische numerieke symboliek op de Gnostische theorieën van de school. De Syrische Bardesanes en zijn zoon Harmonius, beiden uit Edessa, worden de vaders van Syrische hymnologie genoemd en vertonen geen spoor van dualisme in hun kosmologie.
Met Marcion kwam de Gnostische theorie met anti-Judaïsme en Bijbelse kritiek volledig naar boven. Hij was de voorloper van de rationalistische oppositie tegen het Oude Testament en de Pastorale Brieven. Hij begreep de harmonie van de openbaring van de Bijbel niet en plaatste Christus in conflict met alle voorgaande openbaringen. Op dit standpunt liep het op het Nieuwe Testament georiënteerde moderne Christendom vooruit, dat noch de wetten van God begreep, noch de logische noodzaak ervan.
Schaff is van mening dat Marcion
een uiterst anti-joodse en pseudo-Paulinische neiging en een magisch supranaturalisme vertegenwoordigt, welk met fanatieke ijver voor een zuiver primitief Christendom, alle geschiedenis nietig verklaart, en het evangelie in een abrupt, onnatuurlijk spookachtig gedaante verandert.
Marcion, zoon van de bisschop van Sinope in Pontus, was door zijn vader in de kerkelijke ban gedaan. Hij ging naar Rome in het midden van de tweede eeuw (circa 140-155 CE). Dus Rome werd het centrum van Gnosticisme zonder zelf enige school te hebben voortgebracht. Hij werd door Irenaeus, Justin Martyr en Polycarpus als de voornaamste ketter van die tijd beschouwd. Hij verkondigde twee of drie oorspronkelijke machten. De goede of genadige God, die Christus eerst bekend heeft gemaakt; de kwade zaak, overheerst door de duivel en waartoe het heidendom behoort (Schaff); en de rechtvaardige wereld schepper, die de eindige onvolmaakte, boze Jehova van de Joden is. Schaff is van mening dat sommige schrijvers de principes van Marcion tot twee beperken. Marcion verwierp de heidense emanatie theorie, de geheime overlevering en de allegorische verklaring van de Gnostici. Hij kent geen Pleroma, Aeonen, Dynamica, Syzygieën of een leidende Sofia in zijn ordening. Hij sluit geleidelijke groei uit en alles is onvoorbereid, plotseling en abrupt. Zijn systeem was veeleer kritisch en rationalistisch dan mystisch en filosofisch (Schaff, p. 485). Hij was van mening dat het Christendom geen verband had met het verleden of het nu Joods of heidens was. Christus was niet geboren maar daalde plotseling neder in Kafarnaüm in het vijftiende jaar van Tiberius als de openbaarder van de goede God, Die hem gezonden heeft. Hij was van mening dat er geen verband bestond met de Messias van het Oude Testament ook al noemde hij zichzelf Messias bij wijze van aanpassing. (Schaff, p. 486). Zij lieten vrouwen toe te dopen en leerden het plaatsvervangend dopen der doden. (Schaff, p. 487)
Marcion was een gewelddadige anti-nomianist maar desondanks hield hij zich aan de klassieke Gnostische leer van het ascetisme.
Marcion leerde en beoefende de striktste ascetische zelfdiscipline, en kwam niet alleen in opstand tegen heidense festiviteiten, maar zelfs ook tegen het huwelijk, vlees en wijn. (Vis liet hij toe). Hij kon de ware God niet beter in de natuur dan in de geschiedenis vinden. Hij liet het dopen van getrouwde mensen alleen toe, indien zij een eed aflegden dat zij zich zouden onthouden van alle geslachtsverkeer. (Tertullianus I. 29; IV. 10 aangegeven door Schaff p. 486)
De sekte van Marcion verspreidde zich over Italië, Egypte, Noord Afrika, Cyprus en Syrië. Zijn volgelingen, onder wie Prepo, Lucanus (de Assyriër) en Apelles, vermurwden de vijandige benadering tot heidendom en Judaïsme, waarschijnlijk om hen te beïnvloeden. Hun strenge moraliteit en het gewillig accepteren van vervolging maakte hen tot een gevaar voor de Gemeente (zie Schaff, p. 487). Ze duurden voort door de vijfde eeuw ondanks het verbod van Constantijn tegen hun vrijheid van godsdienst. Zij bestonden nog in de zevende eeuw toen het Concilie van Trullo in 692 het passend achtte om voorziening voor hun verzoening te treffen. (Schaff, ibid.). Twee honderd jaar later horen wij weer van hun vorm van hun handhaving, toen het bevestigd werd, dat zij voor een lange tijd bestond (zie onder). Deze ordening was over de eeuwen dus ononderbroken.
De Manicheeërs
Een andere Christelijk systeem dat de echte erfgenaam was, werd gevormd door de Manicheeërs, ofschoon orthodoxie sommige aspecten van hun leer overgenomen had.
The Gnostici leerden dat materie van zichzelf kwaad is. Het hieraan ten gronde liggende motief van het Gnosticisme was om de wetten van de God van het Oude Testament af te schaffen. Alleen het Nieuwe Testament had enige geldigheid en hun canon bevatte andere teksten die een fabelachtig karakter hadden.
Het dualisme van zowel Gnosticisme als de Christelijke sekten der Manicheeërs en de Katharen of Puriteinen, die hun opvolgden, kenden twee groepen, the zonen van het licht en de zonen van het duister. Satan en het koninkrijk van het duister deden een aanval op het koninkrijk van het licht. Zij beweerden dat Adam, die een sterke vonk licht had, en Eva de schepping van satan waren. Kaïn en Abel waren de zonen van Satan en Eva (dat is Eva zondigde met Satan) maar Set was de nakomeling van Adam en Eva en vandaar vol licht. Zij werden tot dit standpunt gedwongen, omdat Abel herder en dus vleeseter was, en daarom kon het niet mogelijk zijn, dat hij kind van het licht was.
Omdat alle materie kwaad was, geloofden zij dat men alleen met strenge ascese het lichaam van dit innerlijk kwaad kon zuiveren. Zij leerden de onthouding van al het vlees en alcohol. Omdat het Oude Testament dit voedsel goedkeurde en regelde was dit ook het werk van de boze God der Joden. Het onderliggende motief was een aanval op de God van het Oude Testament en het omverwerpen van de wet.
De vroege Gemeente werd volledig blootgesteld aan de valse leer aangaande het vegetarisme en de onthouding van huwelijk en wijn. In de apostolische canon, die toegevoegd is aan het achtste boek van de reglementen van de Heilige Apostelen, worden de voorschriften voor het bestuur van de Gemeente in de meeste gevallen gegeven, niet alleen voor de geestelijkheid maar ook voor de lekenchristenen. Het gebruik van wijn wordt behandeld in het achtste boek van de reglementen, hoofdstuk XLIV:
Canon 51 (Ante-Niceense Vaderen, Deel. VII, p. 503) vermeldt:
Indien een bisschop of presbyter of diaken, of wie dan ook van het priesterlijke ambt zich onthoudt van het huwelijk, vlees en wijn niet voor zijn eigen behoeften, maar omdat hij deze dingen verafschuwt, vergetende dat "alle dingen waren zeer goed" en dat "God schiep de mens mannelijk en vrouwelijk," en de schepping misbruikt op godlasterlijke wijze, laat hij óf veranderen, óf laat hij uit het ambt gezet worden, en uit de Gemeente geworpen worden; en hetzelfde geldt voor een der leken.
Canon 53 (ibidem) vermeldt:
Indien een bisschop, of presbyter of diaken op een feestdag geen deel neemt aan vlees of wijn, laat hij uit het ambt gezet worden als "hebbende een verhard geweten",: en voor velen een oorzaak tot schande worden.
Canon 63 vermeldt:
Indien een bisschop of presbyter of diaken of wie dan ook van het priesterlijke ambt vlees eet met het bloed van het leven, of dat wat verscheurd is door dieren, of dat gestorven is uit zichzelf, laat hij uit het ambt gezet worden; want dit heeft de wet zelf verboden. Maar als het een der leken is, laat hij geschorst worden.
Canon 64 vermeldt:
Wanneer een van de geestelijken vast op de dag des Heren, of op de Sabbatdag, behalve slechts één [dat is Verzoendag], laat hij uit het ambt gezet worden; maar als het een van de leken is, laat hij geschorst worden.
Deze tekst was opgesteld voor gebruik in de Gemeente vóór het Concilie van Nicea (325 CE) hoewel Harnack en later Schaff de laatste compilatie (dat is het opnemen van de boeken zeven en acht bij de eerste zes veel oudere werken) toeschrijven tot ongeveer 340-360 CE. Het is onbehaaglijk voor moderne Trinitariërs omdat het de feesten behandelt en ook sommige aspecten, die worden toegeschreven aan de Ariërs of Eusebianen, die in Rome een paar jaar na Nicea aan de macht waren.
De werkelijkheid is, dat de Gemeente erg onzeker was aangaande haar theologie vóór Nicea en Constantinopel en dat is waarschijnlijk de reden. De teksten bevatten ook verwijzingen naar Judit, Maccabeeën, Wijsheid en Sirach, de twee Clements en de Reglementen. Hefele beweert dat Clement niet de Clement van Rome geweest kan zijn, die de canons geschreven heeft (ibidem, voetnoot 8, pagina 505). Voor ons doel is het gemakkelijk de algemene nadruk van de Gemeente te zien, die het vegetarisme, het celibaat en het onthouden van wijn loochent als Christelijk. Het werd noodzakelijk bevonden om deze werken te schrijven teneinde de ketterijen, die gevonden werden in deze Gnostische ascetische leer, af te handelen.
Uit deze uiteenzetting kunnen we dus de ware oorsprong zien van het vegetarisme binnen het Christendom. Het was afkomstig uit de Mysteriën door middel van het Pythagoreanisme en Gnosticisme en werd samengesmolten tot pseudo-Christendom. De regel voor vegetarisme en celibaat zijn juist die ketterijen waartegen de Heilige Geest heeft gewaarschuwd door middel van Paulus. Dit werd toen vergezeld door de onthouding van wijn, hetgeen ook reeds voorgekomen en veroordeeld was.
Deze ordening werd de basis voor de ketterijen in de Middeleeuwen van de Katharen en bestaat tot op deze dag. De verklaring van de Godheid verschilt zoals wij gezien hebben en zullen zien, maar het hoofd thema is altijd hetzelfde. Beweerd wordt dat God van gedachte veranderde en het eten van vlees in werkelijkheid niet aanvaardbaar voor Hem is. Het Oudtestamentische systeem is daarom onrechtvaardig en Hij zal dat wegdoen, wanneer Messias (of het einde) komt. Het leven na de dood wordt altijd ontwikkeld als een zielenleer die zich afspeelt in de hemelen. Deze valse leer van asceten heeft voortgeduurd tot in de twintigste eeuw. In maar één geval hebben wij gezien, dat de regering van het millennium vanuit Jeruzalem als juist beschouwd werd.
Ascetisme der Katharen
Gedurende de kruistochten der Albigenzen werden de Katharen de logische opvolgers van de Montanisten en de Manichese dualisten. Zij kwamen min of meer in dezelfde streken voor als de Vallenses of Sabbatati en veroorzaakten vervolging door hun afwijkend gedrag (Zie het artikel De rol van het vierde gebod in de geschiedenis van de Sabbatsvierende Gemeenten van God [170]). De Gemeenten van God hadden de voedselwetten behouden gedurende de hele geschiedenis en waren nooit vegetarisch. Dit was een feit in alle vertakkingen. De Gemeente in Engeland tot aan de synode van Whitby hield de voedselwetten, maar was niet vegetarisch. (Zie Edwards Christelijk Engeland, Deel. 1, p 25-27 e.v.).
De Katharen werden zo genoemd vanwege de reiniging en vandaar puriteinen van de Gnostische sekte. De naam werd willekeurig gebruikt en schijnt ook verward te zijn met de Chazzari en dit wordt behandeld in het artikel Algemene verspreiding van de Sabbatsvierende Gemeenten [122]. Het verschil tussen de Katharen als afwijkende vegetarische dualisten wordt niet voldoende naar voren gebracht maar het wordt genoemd in het artikel De rol van het vierde gebod in de geschiedenis van de Sabbatsvierende Gemeenten van God [170].
De Katharen waren verdeeld in twee secties, de Albi (Frankrijk) of Albigenzen die absolute dualisten waren en de Concorrocci (Concorrezzo in Italië) die relatieve dualisten waren. De Concorricci beweerden dat Satan een ondergeschikt wezen was aan wie toegestaan werd om te scheppen. Dit is net zoals het onderscheid tussen de Montanisten en de Manicheeërs. Ze hadden dezelfde ascetische leer.
De Katharen hadden twee orden, de volmaakte of zondeloze en de lagere klasse die eenvoudig credentes waren. De strengste ascese werd verlangd van de eerste. Zij geloofden in het verbod op huwelijk, het eten van vlees, het gebruik van fysiek geweld enz. Zij geloofden dat er geen opstanding was na de dood maar een gedaanteverandering. (ERE, Deel 6, Ketterij (Christelijk), p. 619)
Deze ordening was geheel anders dan die van de Vallenzen, die niets van dit alles geloofden. Beiden werden echter Albigenzen genoemd en de Vallenzen leden eronder, ofschoon beide in hun gedrag schuldeloos waren. De Katharen waren blijkbaar al zo vroeg als 991 in Rheims aanwezig tijdens de wijdingsrede van Gerbert als aartsbisschop (Zie ERE, Deel 1, Albigenses, p. 278; neem notitie van het Concilie van Trullo van 692 aangaande de bovengenoemde Montanisten) De vertakkingen van de Katharen schijnen zich verspreid te hebben naar Vlaanderen, waar het gevestigd werd in 1025 door de prediking van de Italiaan Gundulf. Zij loochenden ook het Oude Testament en het kruis als symbool.
Alhoewel de Vallenzen het kruis loochenden, hielden zij zich krachtig aan het Oude Testament. Er was dus een onoverbrugbare kloof tussen de sekten. De Katharen werden zestig jaren lang verdrukt vanuit Noord Frankrijk vanaf het Concilie van Rheims in 1049 (ibidem, pagina 279). De gezamenlijke bedreiging voor Rome van de Katharen en de Waldenzen forceerde de Inquisitie en de kruistocht tegen de Albigenzen.
Slot vergelijkingen
De dwalingen en ascetisme van de vegetarische Katharen zou eeuwenlang een probleem voor de Gemeente van God worden. De ketterij van Christelijke vegetarisme is aanwezig in de twintigste eeuw en wint aan kracht vanuit een reeks valse beginselen. Het heeft een subtielere vorm gekregen dan die gezien werd in de voorgaande eeuwen en heeft de niet-essentiële aspecten aangepast om zich te verzekeren van een bredere aanvaarding, misschien ook wel omdat de bekeerlingen afkomstig waren uit de orthodoxe ordening. De geschiedenis van het gezichtspunt kwam voort uit een reeks ideeën die min of meer constant zijn.
Gnosticisme en Manichese theologie was geheel docetisch en door het verwrongen gezichtspunt van lichaam en materie, sloot zij volledig het denkbeeld uit van een goddelijke vleeswording. Schaff geeft een eenvoudig verslag van de leer (in zijn Geschiedenis van de Christelijke Kerk, deel 2, pp 503-8) Het betoog tussen de Gemeente en de zogenaamde Orthodoxie gaat over de positie van de Christus met betrekking tot de Ene Waarachtige God en de betekenis van de wet. Met de Katharen kwamen een aantal ketterse ideeën, die onverzoenlijk zijn met de natuur van God en Zijn almacht. Dus de Dualisten tot aan de Katharen vierden de Zondag waarop zij vastten, als een symbool van de Zon als de vertegenwoordiging van het licht van Christus. Morele regeneratie werd in de fysieke verfijning gevonden zoals het geval was bij de Gnostici en de Manicheeërs vóór hen. Dit leidde tot een bijna pantheïstische filosofie van nature. De Katharen waren echter begonnen om sommige van hun ideeën te verfijnen, afstand nemende van het probleem met Christus. Het lijden van Christus aan het kruis werd door de Manicheeërs als bedrieglijk beschouwd, als een lijden van de wereldziel, die nog steeds in de materie geketend is. Dit was ook met elke plant die naar het licht toe worstelde. Vandaar zou de klasse van de volmaakten , waarvan wij gezien hebben dat deze ook weerspiegeld werd in de organisatie van de Katharen, geen beest willen doden of verwonden, noch een bloem plukken of een sprietje gras knakken. Schaff meende dat in plaats van een bevrijding te zijn naar licht vanuit duisternis, zoals het beweert, het in werkelijkheid een beweging is van licht naar duisternis (ibidem, pagina 505). Het is moeilijk om het met zulke gevoelens oneens te zijn wanneer men de godlastering van de logica van het ascetisme beschouwt.
De moraliteit van deze sekten was strikt ascetisch. Dit kwam voort vanuit hun dwaling aangaande het innerlijk kwaad van materie. Dit stond lijnrecht tegenover het standpunt van de Pelagianen, die geloofden in de essentiële goedheid van de menselijke natuur. Ze hielden er dus quasi-Boeddhistische standpunten op na betreffende de vrijmaking van de goede ziel van de belemmering van materie. In deze zin probeerden zij in hun hogere klasse van de volmaakten een scheiding van de wereld te verkrijgen, gekenmerkt in de scheiding vanuit het koninkrijk van materie naar het koninkrijk van licht, dat verwant is aan de Boeddhistische overgang van de wereld van Sansara naar Nirvana.
Het verschil tussen Gnosticisme en Manichees dualisme lag in het bestuur. Manichees dualisme had een strikte hiërarchische organisatie terwijl daarentegen de Gnostici los gegroepeerd waren. Het was door deze orde dat de asceten zo lang konden volhouden.
Hun organisatie weerspiegelde in verrassende mate de Bijbelse ordening. Deze was georganiseerd in twaalf apostelen geleid door een hoofd apostel. Daaronder waren twee en zeventig bisschoppen overeenkomstig de twee en zeventig discipelen (samengesteld als de zeventig van Lukas 10:1, 17 en het Sanhedrin). Onder deze werden ouderlingen, diakenen en reizende evangelisten georganiseerd (Schaff, ibidem, p.507). Zij hadden wekelijkse, maandelijkse en jaarlijkse vasten. Zij verwierpen de orthodoxe feesten evenals Gemeente van God der Waldenzen dit deed, maar elk jaar in Maart vierden de Manicheeërs het martelaarschap van Mani in plaats van de Maaltijd des Heren en Pascha op 14-15 Nisan zoals de Gemeente deed. Zij schenen gedoopt te hebben met water en gezalfd met olie. De Manicheeërs vierden een soort Heilig Avondmaal dikwijls vermomd in orthodoxe kerken. De twee leden klassen kwamen overeen met de katholieke ordening. De lagere klasse hoorders was gelijk aan de gelovigen en de volmaakten, de esoterische of priester klasse was gelijk aan de geestelijkheid. Het celibaat was natuurlijk beide binnengedrongen. De perfectie van de uitverkorenen bestond uit een drievoudig zegel of bewaarmiddel (Signaculum).
Deze onnatuurlijke vorm van heiligheid van de uitverkorenen was tegelijkertijd een verzoening voor de onvermijdelijke dagelijkse zonden van de geloofsleerlingen, die aan hen de grootste eerbied bewezen. (Schaff, ibidem, p.506)
Schaff is van mening dat net als bij de Gnostici, de vroomheid gepaard ging met een buitensporige hoogmoed in kennis. Maar de algemene opvatting is dat zij een goed gedrag hadden ofschoon Schaff probeert hen een verfijnde vorm van verdorvenheid toe te kennen. Zij moeten inderdaad wel helemaal zelfrechtvaardig geweest zijn en waren in directe tegenspraak met de wetten van God.
De ordening onder de Katharen was veel losser georganiseerd tijdens de vervolgingen en meer afhankelijk van het werk van de evangelisten van streek tot streek. Het schijnt dat zij eeuwenlang een voortdurende doorn in het vlees van de Gemeente waren Zij trokken vervolgingen aan door hun dwalingen, niet in het minst door hun ascese. De moderne geestelijkheid van de kerken, die geloof hecht aan onthouding, valt binnen de boven aangegeven klassen a en b, maar er hebben dogmatische veranderingen plaats gevonden zodat zij nu in hun leer veel dichter bij de zogenaamde orthodoxie staan, betreffende de Godheid en een belangrijk deel viert de Sabbat en niet Zondag. Velen van de orthodoxie hechten geloof aan de leer van b en c en sommigen geloven alle drie. Gnostisch ascetisme is nu meer verspreid dan in de vroege dagen of in de Donkere Middeleeuwen.
De hele logica van vegetarische ascetisme en onthouding van wijn is een beschuldiging van de natuur van God en de heiligheid van Jezus Christus. Christus dronk alcoholische dranken of wijn. Hij werd een vraatzuchtig mens en een dronkaard genoemd door de eigengerechtigde asceten van Juda en werd veroordeeld voor het drinken met tollenaars. (Matteüs 11:19; Lukas 7:34). Hij was zeker geen vegetariër noch voor noch na zijn opstanding (zie boven en ook Matteüs 17:27; Jesaja 21:9-10, 13). Christus zou niet toegelaten worden in sommige van de ascetische vegetarische kerken van deze eeuw. Inderdaad, Jezus Christus zou waarschijnlijk de doop geweigerd worden door een van de grootste kerken die ascetisme en vegetarisme leren door hun huidige standpunt met betrekking tot alcohol. Zij verdedigen hun leer door te beweren dat Christus geen alcoholische wijn dronk, wat een belachelijke onbijbelse bewering is (het artikel Wijn in de Bijbel [188] verklaart deze zaak).
Het is onmogelijk om het Christelijke geloof met de leer van vegetarisme te verzoenen (zie boven), of om de wijn van de Maaltijd des Heren te verwijderen of te leren dat een dergelijke onthouding van God is. Het argument dat door vegetariërs naar voren gebracht wordt, en hun opvattingen aangaande wijn zijn ketterijen, die de natuur van God betwisten. De leer van vegetarisme en onthouding geven een verkeerde voorstelling van de voortdurende samenhang van de Schriften en negeren belangrijke aspecten van profetie. De volgelingen daarvan verlaten het geloof voor de leer van boze geesten.
Wanneer Messias komt, zal hij zijn koninkrijk te Jeruzalem vestigen. Het zal deze aarde duizend jaar lang besturen (Openbaring 20:1-7). Messias en de uitverkorenen zullen Gods ordening op deze planeet handhaven. Degene die niet de Sabbatten en de Nieuwe Maansdagen houden (Jesaja 66:23) en hun vertegenwoordigers niet naar Jeruzalem zenden voor het Loofhutten Feest zullen geen regen op zijn tijd krijgen. Het eten van vlees zal ingesteld zijn op deze planeet onder de wet van God (zie bij voorbeeld, Zacharia 14:21). De uitverkorenen kunnen geen uitverkoren zijn, tenzij zij het lichaam en bloed van Christus gebruiken in de Maaltijd des Heren. (Johannes 6:53-57). Degenen die anders leren zullen eenvoudig niet in de eerste opstanding zijn.
q